ECLI:NL:GHARL:2021:5958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.288.942
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag over minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder om alleen het gezag over haar minderjarige kind te verkrijgen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I. Mercanoğlu, had in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel een verzoek ingediend dat was afgewezen. De moeder was van mening dat de omstandigheden waren gewijzigd en dat het in het belang van het kind was dat zij alleen het gezag zou krijgen. De vader, die ook aanwezig was bij de zitting, was het niet eens met dit verzoek en wilde dat het verzoek van de moeder werd afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders in de afgelopen jaren is verslechterd, maar dat dit niet automatisch betekent dat gezamenlijk gezag niet meer mogelijk is. Het hof heeft overwogen dat de vader een rol speelt in het leven van het kind en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten, omdat dit in het belang van het kind zou zijn.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om de moeder met het eenhoofdig gezag over het kind te belasten, en dat de ouders in staat moeten zijn om samen beslissingen te nemen in het belang van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.942
(zaaknummer rechtbank Overijssel 252772)
beschikking van 17 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de rechtbank), uitgesproken op 29 oktober 2020, vastgesteld op 11 december 2020 onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Op 18 december 2020 kwam bij het hof het beroepschrift van de moeder binnen met bijlagen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 mei 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is ook naar de zitting gekomen.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van een echtscheidingsbeschikking van 19 april 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in [B] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
In de beschikking van 5 september 2018 heeft de kinderrechter aan de moeder vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een paspoort van [de minderjarige] .
3.4.
In het vonnis van 5 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter de moeder vervangende toestemming verleend voor een verblijf in Suriname tijdens de zomervakantie van 2019 met [de minderjarige] .
3.5.
In het vonnis van 4 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter de moeder vervangende toestemming verleend voor een verblijf in Duitsland tijdens de zomervakantie van 2020 met [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
4.2.
De moeder bestrijdt in dit hoger beroep de beslissing van de rechtbank. Zij wil dat het hof haar verzoek alsnog toewijst en bepaalt dat zij alleen het gezag over [de minderjarige] krijgt.
4.3.
De vader heeft tijdens de zitting in hoger beroep aangevoerd het niet eens te zijn met het verzoek van de moeder. Hij wil dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

wat er in de wet staat
5.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
de beslissing van het hof
5.2.
Voordat het hof inhoudelijk het verzoek van de moeder kan beoordelen, moet het hof eerst beoordelen of de omstandigheden zijn gewijzigd, zoals het hierboven genoemde artikel voorschrijft. De communicatie tussen de ouders is de afgelopen jaren verslechterd. Volgens het hof is daarom sprake van een wijziging van omstandigheden. Omdat aan het formele vereiste is voldaan kan het hof het verzoek van de moeder inhoudelijk beoordelen.
5.3.
Het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de rechtbank.
5.4.
Vast staat dat de vader een rol speelt in het leven van [de minderjarige] . Daarbij past dat de vader samen met de moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] , in lijn met het uitgangspunt van de wetgever. Dat er tussen de ouders geen goede communicatie is, betekent niet automatisch dat er geen gezamenlijk gezag (meer) kan zijn. Wel is het voor gezamenlijk gezag van belang dat de ouders in staat zijn om op een goede manier in overleg met elkaar beslissingen in het belang van hun kind te nemen. De ouders moeten ten minste in staat zijn om afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind voordoen op een manier dat hun kind daar geen last van heeft.
5.5.
Gebleken is dat er in het verleden problemen zijn geweest bij het nemen van gezagsbeslissingen. Zo heeft de moeder drie procedures moeten starten voor het krijgen van vervangende toestemming. De vader heeft hierover op zitting uitleg gegeven. Aanvankelijk was de vader bang dat de moeder [de minderjarige] zou meenemen naar Suriname. Inmiddels heeft hij deze angst niet meer, zodat hij om die reden geen gezagsbeslissingen meer zal tegenwerken, aldus de vader.
Tijdens de laatste procedure wilde de vader geen toestemming verlenen voor een vakantie naar Duitsland, omdat de moeder weigerde concrete verblijfsgegevens met de vader te delen. Het delen van informatie voelde voor de moeder niet veilig, omdat zij achtervolgd werd. De vader bevestigt dat hij een recherchebureau had ingeschakeld om, in verband met een alimentatiegeschil tussen de ouders, aan te tonen dat de moeder samenwoont. Duidelijk is dat er problemen zijn ontstaan bij het krijgen van toestemming voor een vakantie naar Duitsland, doordat de ouders elkaar over en weer wantrouwen.
Ondanks dat de vader in dat geval voorbij is gegaan aan de belangen van [de minderjarige] door zijn toestemming niet te verlenen, heeft het hof niet de indruk dat de vader stelselmatig weigert mee te werken aan beslissingen over [de minderjarige] . Het hof heeft dan ook niet de verwachting dat de vader de moeder in de toekomst zal tegenwerken bij te nemen gezagsbeslissingen. Daarbij past wel de opmerking dat er een zekere grens zit aan de mate van gedetailleerdheid over wat partijen over hun plannen aan de ander moeten meedelen.
5.6.
Verder is gebleken dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt. Hoewel het duidelijk is dat de communicatie verbetering nodig heeft, is het hof van oordeel dat de communicatie niet zo slecht is dat dit negatieve gevolgen heeft voor [de minderjarige] . Het lukt de ouders om, met moeite maar toch, in ieder geval via de e-mail met elkaar afspraken te maken. De ouders verschillen vooral van mening over de manier waarop de vader invulling geeft aan de omgang. Zo heeft de vader [de minderjarige] opgegeven voor zwemles en scouting, terwijl [de minderjarige] deze activiteiten ook al ‘bij’ de moeder doet. De vader doet dit met de beste bedoelingen, waarbij hij naar eigen zeggen ook goed kijkt naar de wensen van [de minderjarige] . De moeder maakt zich echter zorgen over de belastbaarheid van [de minderjarige] . Het zou goed zijn als partijen daarover met elkaar in gesprek zouden gaan. Dit verschil van inzicht is echter geen reden om de moeder alleen met het gezag te belasten over [de minderjarige] .
Daarbij komt dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard in te zetten op een verbetering van de communicatie en daarvoor heeft zij hulp gezocht bij mevrouw [D] . De moeder heeft de indruk dat de communicatie met de vader sindsdien beter verloopt. Het hof heeft daardoor de verwachting dat het de ouders in de toekomst beter lukt met elkaar te overleggen. Dat de ouders volstrekt niet in staat zijn om samen beslissingen over [de minderjarige] te nemen is niet gebleken.
5.7.
Bovendien heeft de raad op de mondelinge behandeling het hof geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten. De raad heeft ter toelichting op dat advies aangegeven dat de raad een verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voorbereidt juist omdat die maatregel kan worden ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Die inzet is alleen effectief als beide ouders het gezag hebben. De raad vindt ook overigens eenhoofdig gezag niet in het belang van [de minderjarige] .
5.8.
Het hof vindt het dan ook te vroeg voor het oordeel dat door de communicatie tussen de ouders een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders indien de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] houden. Ook is niet gebleken dat eenhoofdig gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] nodig is. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de moeder met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen en de beslissing van de rechtbank in stand laten (bekrachtigen).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 oktober 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 17 juni 2021 door mr. K.A.M. van Os-ten Have uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.