In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie en de verdeling van de voormalige echtelijke woning tussen partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man, die sinds februari 2019 arbeidsongeschikt is, verzocht het hof om de partneralimentatie te verlagen en om de woning te mogen overnemen tegen een bepaalde waarde. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 2.216,- bruto per maand aan partneralimentatie moest betalen aan de vrouw. De man stelde dat zijn huidige inkomen, dat lager was door zijn arbeidsongeschiktheid, leidde tot een lagere draagkracht dan door de rechtbank was vastgesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft de man een jaaropgaaf over 2020 overgelegd. Het hof oordeelde dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie vaststond op € 3.924,- per maand, maar dat de man op basis van zijn jaaropgaaf een draagkracht had van € 1.644,- per maand. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er bindende afspraken waren gemaakt over de overname van de woning. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank ten aanzien van de partneralimentatie en stelde deze vast op € 1.644,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De beslissing van het hof houdt in dat de man de alimentatie moet betalen, maar dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.