In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van poging tot diefstal met braak in vereniging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep dat was ingesteld tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank, die de verdachte had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen. Het hof oordeelde dat de eerdere bewijsbeslissing niet correct was en kwam tot een andere conclusie op basis van het bewijs dat was verzameld tijdens de rechtszittingen.
De verdachte had op 26 december 2016 samen met een medeverdachte geprobeerd in te breken in een woning aan de [straatnaam] 28. Getuigen hadden gezien dat twee mannen zich verdacht gedroegen bij de woning en dat zij probeerden een raam te forceren. De politie werd ingeschakeld en na een achtervolging werden de verdachte en zijn medeverdachte in een auto aangetroffen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak, ondanks zijn ontkenning en het verweer van zijn raadsman.
Het hof benadrukte de ernst van woninginbraken en de impact die deze hebben op de slachtoffers. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen op zijn naam staan, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof besloot tot een straf die rekening hield met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was gezien de herhaling van delict gedrag.