Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
EDS,
advocaat: mr. J. Brakke,
2. [geïntimeerde2] ,wonende te [A] ,
5.de besloten vennootschap
Vennekes B.V.,
6. [geïntimeerde6] ,wonende te [A] ,
geïntimeerden (geïntimeerden sub 2 tot en met 6 zijn allen maten in geïntimeerde sub 1),
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. G.L. Breunesse.
1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de brief van EDS van 7 oktober 2020 met overlegging van een schriftelijke getuigenverklaring;
- het proces-verbaal van het tegengetuigenverhoor door [geïntimeerden] c.s. gehouden op
- de memorie na getuigenverhoor van EDS;
- de antwoord memorie van [geïntimeerden] c.s.
2.De verdere beoordeling
Daarbij merkt het hof op dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde4] in hun verklaringen wel bevestigen dat is gesproken over de vraag hoe lang [geïntimeerden] c.s. van plan waren de melkinstallatie te gaan huren en dat Van Haren verklaart dat [C] daarbij heeft aangegeven dat als ze die maar kort wilden gebruiken huren goedkoper zou zijn. Dat maakt echter nog niet voldoende aannemelijk dat ook is gesproken over een aan de terugkoopregeling te verbinden minimumtermijn (van twee jaar), en dat daarover ook overeenstemming is bereikt. Ook niet als het op zichzelf wel logisch zou zijn geweest om bij een korte gebruiksduur te huren.
Overigens hebben [geïntimeerde2] en [geïntimeerde4] beiden verklaard dat op het moment van de koop nog niet duidelijk was voor hoe lang [geïntimeerden] c.s. de melkinstallatie zouden gaan gebruiken. EDS heeft niet aangevoerd en ook is niet gebleken dat toen al wel vast stond dat het gebruik maar kortdurend zou zijn.