ECLI:NL:GHARL:2021:5878

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.239.545/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverkoop van mobiele melkinstallatie na bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Europe Dairy Systems B.V. (EDS) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betrof de terugverkoop van een mobiele melkinstallatie. EDS had in eerste aanleg als gedaagde gefungeerd en was nu in hoger beroep als appellante. Het hof heeft het tussenarrest van 31 maart 2020 overgenomen, waarin EDS de gelegenheid had gekregen om te bewijzen dat er een afspraak was gemaakt over de terugkoopgarantie, die pas na twee jaar zou kunnen worden ingeroepen. EDS heeft geprobeerd dit bewijs te leveren door getuigen te horen en schriftelijke verklaringen over te leggen. Echter, het hof oordeelde dat EDS niet in haar bewijslevering was geslaagd. De verklaringen van de getuigen, waaronder de directeur van EDS, gaven onvoldoende steun aan de stelling dat er een minimumtermijn van twee jaar was afgesproken voor de terugkoop. Het hof concludeerde dat de grieven van EDS falen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. EDS werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.533,- voor verschotten en € 8.124,- voor salaris advocaat. Het arrest werd uitgesproken op 15 juni 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.239.545/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 435910)
arrest van 15 juni 2021
in de zaak van
Europe Dairy Systems B.V.,gevestigd te Loosdrecht,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
EDS,
advocaat: mr. J. Brakke,
tegen
1. De stille maatschap [geïntimeerde1] ,gevestigd te [A] ,
2. [geïntimeerde2] ,wonende te [A] ,
3. [geïntimeerde3] ,wonende te [A] ,
4. [geïntimeerde4] ,wonende te [B] ,
5.de besloten vennootschap
Vennekes B.V.,
gevestigd te [A] ,
6. [geïntimeerde6] ,wonende te [A] ,
geïntimeerden (geïntimeerden sub 2 tot en met 6 zijn allen maten in geïntimeerde sub 1),
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. G.L. Breunesse.

1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 maart 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief van EDS van 7 oktober 2020 met overlegging van een schriftelijke getuigenverklaring;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor door EDS gehouden op 9 oktober 2020;
- het proces-verbaal van het tegengetuigenverhoor door [geïntimeerden] c.s. gehouden op
20 januari 2021;
- de memorie na getuigenverhoor van EDS;
- de antwoord memorie van [geïntimeerden] c.s.
1.3
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en het hof gevraagd om arrest.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij wat in het tussenarrest van 31 maart 2020 al is overwogen en beslist.
2.2
In dat arrest is EDS in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerden] c.s. pas na verloop van twee jaar een beroep zouden kunnen doen op de terugkoopgarantie.
2.3
EDS heeft haar directeur de heer [F] als getuige laten horen. Verder heeft zij als schriftelijk bewijs nogmaals de schriftelijke verklaring van de heer [C] overgelegd die eerder in de procedure al was ingebracht als productie bij de conclusie van antwoord en in het tussenarrest is weergegeven onder rechtsoverweging 5.12:
Tijdens de onderhandelingen over de aanschaf van de MobiStar heb ik met [geïntimeerde2] [hof: bedoeld wordt dhr. [geïntimeerde2] ] gesproken over de terugkoopgarantie. Hij wilde de mogelijkheid hebben om de MobiStar terug te verkopen. Dat was goed, indien hij de machine tenminste twee jaar zou gebruiken. Dat hebben wij dan ook afgesproken. Waarom dit niet in de opdrachtbevestiging is opgenomen weet ik niet.
In een door EDS overgelegde e-mail van 6 oktober 2020 verklaart [C] nog dat hij achter die verklaring staat.
2.4
[geïntimeerden] c.s. hebben in het tegengetuigenverhoor als getuigen laten horen de heer [geïntimeerde2] (vennoot van de maatschap), de heer [D] (voormalig verkoper van EDS), de heer [geïntimeerde4] (vennoot van de maatschap) en
mevrouw [E] (echtgenote van de heer [geïntimeerde2] ).
2.5
EDS heeft geconcludeerd dat zij is geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs. [geïntimeerden] c.s. hebben geconcludeerd dat EDS daar niet in is geslaagd.
2.6
Het hof is van oordeel dat EDS niet in haar bewijslevering is geslaagd.
2.7
Over de schriftelijke verklaring van [C] is in het tussenarrest al overwogen dat die niet toereikend is voor het te leveren bewijs. [F] heeft als getuige verder niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over wat tussen [C] en [geïntimeerden] c.s. is besproken over de terugkoopregeling en hij heeft daar, zo blijkt uit zijn verklaring, ook niet zelf over gesproken met [geïntimeerden] c.s. Over de gang van zaken bij die verkoop heeft hij uit eigen wetenschap alleen het volgende kunnen verklaren:
De verkoop van de MobiStar aan [geïntimeerde2] is verschillende keren aan de orde geweest
tijdens onze verkoopvergaderingen. In die vergaderingen is met [C] , onze verkoper
buitendienst die deze verkoop voor ons heeft gedaan, uitdrukkelijk besproken dat hij aan
[geïntimeerde2] moest vragen of in zijn geval huren niet beter zou zijn dan kopen, zolang hij geen
duidelijkheid had over de vergunning. Met [C] is besproken hoe hij de verkoop moest
doen. Het eerste jaar verhuren en daarna eventueel verkopen met mogelijkheid tot terugkoop.
U houdt mij voor dat de installatie gelijk is verkocht. Dat is gebeurd omdat door [C]
met [geïntimeerde2] was afgesproken dat [geïntimeerde2] pas na verloop van twee jaar aanspraak
kon maken op de terugkoopregeling. [C] heeft in de verkoop vergaderingen aan ons teruggekoppeld dat de verkoop op die voorwaarde heeft plaatsgevonden.
Daar staat tegenover dat de bij de onderhandelingen betrokken vennoten van de maatschap, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde4] , als getuigen hebben volhard in hun ontkenning dat de voorwaarde van twee jaar is afgesproken. Volgens hen is in het geheel niet gesproken over een aan de terugkoopregeling te verbinden minimumduur.
2.8
Het hof ziet in de verschillende afgelegde verklaringen geen aanknopingspunten om aan het door EDS bijgebrachte bewijs doorslaggevende waarde toe te kennen.
Daarbij merkt het hof op dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde4] in hun verklaringen wel bevestigen dat is gesproken over de vraag hoe lang [geïntimeerden] c.s. van plan waren de melkinstallatie te gaan huren en dat Van Haren verklaart dat [C] daarbij heeft aangegeven dat als ze die maar kort wilden gebruiken huren goedkoper zou zijn. Dat maakt echter nog niet voldoende aannemelijk dat ook is gesproken over een aan de terugkoopregeling te verbinden minimumtermijn (van twee jaar), en dat daarover ook overeenstemming is bereikt. Ook niet als het op zichzelf wel logisch zou zijn geweest om bij een korte gebruiksduur te huren.
Overigens hebben [geïntimeerde2] en [geïntimeerde4] beiden verklaard dat op het moment van de koop nog niet duidelijk was voor hoe lang [geïntimeerden] c.s. de melkinstallatie zouden gaan gebruiken. EDS heeft niet aangevoerd en ook is niet gebleken dat toen al wel vast stond dat het gebruik maar kortdurend zou zijn.

3.Slotsom

3.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof EDS in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op: € 1.978,- aan griffierecht, € 575,- aan getuigentaxen en € 8.124,- aan salaris advocaat (4 punten x tarief IV).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 februari 2018;
veroordeelt EDS in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 2.533,-, voor verschotten en op € 8.124,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, D.H. de Witte en H.M. Fahner en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
15 juni 2021.