ECLI:NL:GHARL:2021:5867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.286.389
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over meerdere minderjarigen in het kader van kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2021, gaat het om de beëindiging van het gezag van de vader en de (stief)moeder over hun kinderen, na een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De vader en de (stief)moeder zijn in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank, die het gezag over de kinderen had beëindigd vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie. De kinderen, afkomstig uit Oeganda, zijn in Nederland geplaatst na meldingen van mishandeling en onveilige thuissituaties. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een veilige en stabiele omgeving verblijven en dat het in hun belang is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben in het verleden niet de zorg kunnen bieden die de kinderen nodig hadden, en het hof concludeert dat een terugplaatsing bij de ouders schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling. De ouders hebben weliswaar verbeteringen laten zien in de opvoeding van hun jongste kind, maar dit biedt geen garantie voor de andere kinderen, die trauma's hebben opgelopen door de eerdere situatie. Het hof benadrukt het belang van duidelijkheid voor de kinderen over hun toekomst en de noodzaak van een veilige hechting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.389
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 494461)
beschikking van 15 juni 2021
inzake
[verzoeker](de vader)
en
[verzoekster](de (stief)moeder)
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam,
en
raad voor de kinderbescherming(de raad),
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Bussum,
en
de pleegmoeder van [de minderjarige7] ,
en
de gezinshuisouders van de andere kinderen.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak over de gezagsbeëindiging van de vader over:
  • [de minderjarige1] , [in] 2005 in [B] , Oeganda,
  • [de minderjarige2] , [in] 2007 in [B] , Oeganda,
  • [de minderjarige3] , [in] 2007 in [C] , Oeganda, en
  • [de minderjarige4] , [in] 2009 in [D] , Oeganda,
en de gezagsbeëindiging van de vader en de (stief)moeder over:
  • [de minderjarige5] , geboren [in] 2007 in [C] , Oeganda,
  • [de minderjarige6] , geboren [in] 2009 in [C] , Oeganda, en
  • [de minderjarige7] , geboren [in] 2016 in [E] .

2.Belangrijke informatie

2.1.
De vader en de (stief)moeder zijn de ouders van [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] .
2.2.
De vader en [F] (wonende in Oeganda) zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
2.3.
De vader en [G] (wonende in Oeganda) zijn de ouders van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
2.4.
De vader oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
2.5.
De vader en de (stief)moeder zijn de ouders van [de minderjarige8] , geboren [in] 2019 in [E] . [de minderjarige8] is van 6 mei 2019 tot 6 mei 2021 onder toezicht gesteld geweest en woont bij de ouders. Als in deze beschikking wordt gesproken over de kinderen dan hoort [de minderjarige8] daar niet bij.
2.6.
In de beschikking van 17 mei 2018 heeft de kinderrechter de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. Die maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
2.7.
De kinderen verblijven in verschillende gezinshuizen: [de minderjarige2] en [de minderjarige1] wonen in gezinshuis [gezinshuis1] , [de minderjarige4] en [de minderjarige3] wonen in gezinshuis [gezinshuis2] , [de minderjarige5] woont in gezinshuis [gezinshuis3] en [de minderjarige6] woont in gezinshuis [gezinshuis4] . [de minderjarige7] woont bij haar pleegmoeder ( [H] ).
2.8.
Het hof heeft in de beschikking van 16 juni 2020 een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de Jeugd- & Gezinsbeschermers per kind afzonderlijk bepaalt op welke manier en hoelang er contact zal zijn, als contact mogelijk is.

3.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in de beschikking van 1 september 2020 een beslissing genomen op het verzoek van de raad.
De rechtbank heeft het gezag van de vader over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] beëindigd en het gezag van de vader en de (stief)moeder over [de minderjarige5] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] beëindigd. De Jeugd- & Gezinsbeschermers is tot voogd over de kinderen benoemd. De rechtbank heeft haar beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissing mag worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep is ingesteld.

4.Het hoger beroep

4.1.
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof het verzoek van de raad alsnog moet afwijzen. Zij willen met het gezag belast blijven over de kinderen.
4.2.
De raad is het niet eens met het verzoek van de vader en (stief)moeder. De raad vraagt de beschikking van de rechtbank in stand te laten.
4.3.
De Jeugd- & Gezinsbeschermers staat achter de beslissing van de rechtbank over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . Zij heeft over [de minderjarige7] een ander standpunt ingenomen. Voor [de minderjarige7] vindt zij een gezagsbeëindigende maatregel op dit moment een stap te ver. De Jeugd- & Gezinsbeschermers wil eerst de mogelijkheid van een terugkeer van [de minderjarige7] naar de ouders verder onderzoeken.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 27 november 2020;
  • het verweerschrift van de raad met bijlagen;
  • het verslag van het gesprek op 20 januari 2021 tussen de Jeugd- & Gezinsbeschermers en de raad;
  • een formulier van mr. Scheffer van 19 april 2021 met bijlagen en
  • een formulier van mr. Scheffer van 26 april 2021 met bijlagen.
5.2.
[de minderjarige3] en [de minderjarige4] hebben in een brief aan het hof geschreven wat zij van de zaak vinden.
5.3.
Op 26 april 2021 hebben [de minderjarige5] en [de minderjarige6] aan het hof verteld wat zij van de zaak vinden.
5.4.
De zitting bij het hof was op 30 april 2021. Aanwezig waren:
  • de ouders samen met hun advocaat;
  • [I] namens de raad;
  • [J] en [K] namens de Jeugd- & Gezinsbeschermers;
  • [L] (gezinshuismoeder [de minderjarige6] );
  • [gezinshuis2] (gezinshuismoeder [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ) en
  • [H] (pleegmoeder [de minderjarige7] ).
De pleegmoeder van [de minderjarige7] is buiten de aanwezigheid van de ouders en de andere gezinshuisouders gehoord.

6.De redenen voor de beslissing

bevoegdheid en toepasselijk recht
6.1.
Voordat het hof inhoudelijk ingaat op de verzoeken, zal het hof eerst moeten beoordelen of de Nederlandse rechter de zaak wel mag behandelen. Dit wordt ‘de bevoegdheid’ genoemd. Omdat de kinderen in Nederland wonen op het moment dat het verzoek bij de rechtbank is ingediend, is de Nederlandse rechter bevoegd (artikel 8 lid 1 van Brussel II-bis).
6.2.
In deze zaak is het Nederlands recht van toepassing (artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
wat in de wet staat
6.3.
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek staat onder andere dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen indien de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Dat betekent dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als die ouder zelf niet voor een kind kan zorgen.
de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Europees Hof)
6.4.
Het Europees Hof is in de loop van de jaren in zijn jurisprudentie het belang van het kind steeds uitdrukkelijker (expliciet) gaan meewegen in zijn oordeel in zaken waarin een scheiding tussen kind en ouders speelde. Dit heeft ertoe geleid dat, in zaken over pleeggezinplaatsingen, de herenigingsdoelstelling vanaf medio jaren 90 van de vorige eeuw steeds meer plaats heeft moeten maken voor de zogenoemde continuïteitsdoelstelling: het Europees Hof ziet het niet meer als een absolute verplichting om het kind na een uithuisplaatsing te herenigen met zijn (biologische) ouders, maar vindt het in bepaalde gevallen wenselijk om het kind (langdurig) bij de pleegouders te laten verblijven. Nationale autoriteiten moeten voldoende inspanningen leveren om een uithuisplaatsing te voorkomen dan wel, als dat reeds is gebeurd, een hereniging van ouders en kind mogelijk te maken. In de uitspraak van het Europees Hof van 10 september 2019, Strand Lobben/Noorwegen ECLI:CE:ECHR:2019:0910JUD003728313) heeft het Europees Hof onder meer overwogen (in par. 206) dat artikel 8 EVRM eist dat de belangen van het kind en die van de ouders tegen elkaar worden afgewogen. Het Europees Hof heeft in die zaak ook overwogen (in par. 208 e.v.) dat een kinderbeschermingsmaatregel in beginsel tijdelijk moet zijn, maar dat de belangen van het kind om – na het verstrijken van een aanzienlijke periode – zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging.
de beslissing van het hof
6.5.
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de rechtbank.
6.6.
De vader is in 2011 naar Nederland gekomen. De kinderen zijn in oktober 2015 met de (stief)moeder vanuit Oeganda naar Nederland gekomen. Op 19 maart 2017 en in februari/maart 2018 zijn bij Veilig Thuis meldingen binnengekomen. In mei 2018 zijn de kinderen door een vertrouwensarts van Veilig Thuis onderzocht. Bij de oudste zes kinderen zijn plekken en littekens gevonden die passen bij de verhalen van de kinderen over de mishandelingen thuis (stokslagen). Daarop heeft de raad een onderzoek gedaan naar de situatie bij de ouders.
6.7.
Uit het onderzoek van de raad blijkt dat de oudste zes kinderen door de ouders zijn mishandeld. Ook hebben zij veel ruzies tussen de ouders gezien. Verder moesten de kinderen erg veel meehelpen in huis, waarbij de oudste zes kinderen ook vaak voor [de minderjarige7] moesten zorgen. De kinderen hebben zich bij de ouders thuis onveilig gevoeld, veel stress ervaren en zij zijn erg bang geweest. Door alles wat de kinderen hebben meegemaakt, hebben de oudste zes kinderen een posttraumatische stressstoornis. Na de uithuisplaatsing hebben de kinderen allemaal veel problemen in hun gedrag laten zien. Inmiddels gaat het met alle kinderen beter. Zij hebben zich positief ontwikkeld. [de minderjarige2] , [de minderjarige1] , [de minderjarige4] , [de minderjarige6] en [de minderjarige7] hebben ook weer omgang met de ouders. De omgang van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] met de ouders is niet onder begeleiding. Ook [de minderjarige4] zal binnenkort zonder begeleiding omgang hebben met de ouders. [de minderjarige6] wil de omgang met de ouders (voorlopig) nog wel onder begeleiding en ook de omgang van [de minderjarige7] met de ouders is begeleid. [de minderjarige5] en [de minderjarige3] willen (op dit moment) geen contact met de ouders.
6.8.
Voor [de minderjarige7] is niet duidelijk of zij in het verleden ook door de ouders is mishandeld. Vast staat wel dat zij de eerste achttien maanden van haar leven is opgegroeid in een huis waar sprake was van huiselijk geweld. Verder waren er zorgen over de gezondheid van [de minderjarige7] . Zij was te dik en had een slecht gebit. Eenmaal bij haar pleegmoeder waren er ook zorgen over het gedrag van [de minderjarige7] : ze sloeg zichzelf en de pleegmoeder, piepte als een gewond dier en had last van nachtmerries. Het gedrag zoals dat door de pleegmoeder wordt geschetst wijst erop dat [de minderjarige7] veel heeft meegekregen van de problematische gezinssituatie en dat zij daardoor ernstig getraumatiseerd is geraakt.
[de minderjarige7] heeft veel moeite gehad om zich aan de pleegmoeder te hechten. Voor kinderen is een goede hechting belangrijk. Hechting is de relatie tussen een kind en zijn of haar opvoeders. Kinderen die veilig zijn gehecht willen in periodes van stress in de buurt zijn van de personen aan wie zij gehecht zijn. In onbekende situaties geven die personen de kinderen de steun die zij nodig hebben. Als een kind onveilig gehecht is, heeft het geen vertrouwen in zichzelf en anderen. Dit heeft gevolgen voor het aangaan en in stand houden van relaties in de toekomst.
Er is veel tijd nodig geweest en er is veel hulp ingezet om [de minderjarige7] zich veilig te laten voelen bij de pleegmoeder. Inmiddels kan ze zich bij de pleegmoeder thuis ontspannen, gedraagt zij zich zoals dat bij een kind van haar leeftijd past en kan zij zich verder ontwikkelen. Toch blijven er zorgen bestaan over [de minderjarige7] . Zij laat regelmatig gedrag zien dat past bij de trauma’s uit haar verleden. Zo heeft zij het gevoel dat zij de nare gebeurtenissen uit het verleden opnieuw beleeft, vermijdt zij alles wat aan de nare gebeurtenissen doet denken, heeft zij last van een overdreven alertheid (hyperactivatie) en kan zij door iets kleins explosief en boos reageren.
Het gedrag van [de minderjarige7] is moeilijk te lezen. Zij kan zich terugtrekken uit het contact met de ander, wordt dan stiller en is op de automatische piloot aanwezig. Pas in een voor haar veilige omgeving kan zij vertellen dat zij iets niet fijn heeft gevonden. Zij heeft dan veel steun van de pleegmoeder nodig.
Inmiddels is ook een begin gemaakt met het contactherstel van [de minderjarige7] met de ouders. In reactie op de omgang is [de minderjarige7] lang van slag geweest. Zo slaapt zij wekenlang slecht en weigert zij over de ontmoeting met de ouders te praten.
6.9.
Na de geboorte van [de minderjarige8] in juni 2019 (toen woonden de andere kinderen niet meer thuis) is bij de ouders veel hulp ingezet. Inmiddels is gebleken dat de ouders [de minderjarige8] op een goede manier kunnen opvoeden en zijn de zorgen over de ouders en [de minderjarige8] afgenomen. Het hof ziet dat de ouders hard hebben gewerkt en dat dit heeft geleid tot een goede thuissituatie voor [de minderjarige8] . Dit betekent niet dat de ouders ook weer voor de andere kinderen kunnen zorgen. De relatie tussen de ouders en de kinderen is ingewikkeld door alles wat binnen het gezin is gebeurd. De kinderen hebben allemaal nare herinneringen overgehouden aan de thuissituatie. Door de trauma’s die de kinderen hebben opgelopen, hebben zij speciale aandacht nodig. Het is zeer de vraag of de ouders in staat zullen zijn die speciale aandacht te geven. Daarnaast is situatie in een gezin met één kind zonder een belaste voorgeschiedenis heel anders dan de dynamiek in een gezin met meerdere kinderen die trauma’s hebben en ook niet met elkaar zijn opgegroeid.
6.10.
Het hof vindt het belangrijk dat alle kinderen duidelijkheid krijgen over de plek waar zij in de toekomst mogen opgroeien. De periode van onzekerheid die de kinderen kunnen overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in hun ontwikkeling is inmiddels verstreken (de aanvaardbare termijn). De oudste zes kinderen hebben ieder verschillende leefsituaties gekend. Zij zijn vanuit Oeganda naar Nederland gekomen en hebben afscheid moeten nemen van hun opvoeders en de vertrouwde omgeving daar. Vervolgens zijn ze in Nederland uit huis geplaatst, waardoor ze weer afscheid hebben moeten nemen van hun op dat moment vertrouwde omgeving. De kinderen verblijven nu in een veilige en stabiele leefomgeving. Het is belangrijk dat de kinderen blijven wonen waar ze nu wonen. Doordat het voor de kinderen duidelijk is dat zij kunnen opgroeien op de plek waar zij nu wonen, zullen zij rust ervaren, zich verder kunnen hechten aan de gezinshuisouders en zich richten op hun verdere ontwikkeling. Daarbij komt dat het de vraag is of het de kinderen lukt het vertrouwen in de ouders volledig te herstellen. De ouders stellen dat zij hun excuses hebben aangeboden, maar zij lijken de oorzaken en het ontstaan van de trauma’s van de kinderen niet, in ieder geval onvoldoende te herkennen. De ouders kunnen ook geen duidelijk beeld schetsen wat zij kunnen betekenen in het vertrouwensherstel.
6.11.
Over [de minderjarige7] verschillen de raad en de Jeugd- & Gezinsbeschermers van mening. Ook voor haar is belangrijk dat zij nu duidelijkheid krijgt over de plek waar zij in de toekomst mag opgroeien. Bij kinderen van haar leeftijd wordt de aanvaardbare termijn op een half jaar gesteld en die termijn is inmiddels verstreken. Een terugplaatsing van [de minderjarige7] bij de ouders zal volgens het hof schadelijk zijn voor haar ontwikkeling. Het gaat nu redelijk goed met [de minderjarige7] , maar zij is nog steeds snel uit balans en heeft de extra zorg van de pleegmoeder nodig. Het doorbreken van de hechtingsrelatie met de pleegmoeder zal voor [de minderjarige7] opnieuw een trauma tot gevolg hebben. Daarbij heeft [de minderjarige7] een intensieve opvoeding nodig waarbij altijd rekening wordt gehouden met haar trauma’s, waarbij het maar de vraag is of de ouders haar dit kunnen bieden. Indien de ouders met het gezag belast blijven en er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of [de minderjarige7] in de toekomst weer bij de ouders zou kunnen wonen, heeft dit voor [de minderjarige7] veel onzekerheid en spanning tot gevolg en dat is niet in haar belang.
6.12.
Het hof beslist dat het gezag van de ouders over alle kinderen moet worden beëindigd. Het afwachten van het contactherstel en de opbouw van de omgang zoals de ouders willen, en pas daarna beslissen over de beëindiging van het gezag, vindt het hof niet in het belang van de kinderen. Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 september 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B. Knottnerus en H. van Loo, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 15 juni 2021 door mr. E.B. Knottnerus uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.