In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de uitleg en nakoming van een overeenkomst die in februari 2014 is gesloten. De overeenkomst betreft de overdracht van slooprechten van 1.400 m2 staloppervlakte op het perceel van [appellant] aan [geïntimeerde] tegen een betaling van € 338.800,-. De levering van deze rechten was afhankelijk van het onherroepelijk worden van een bestemmingsplan dat de bouw van bedrijfsruimte op het perceel van [geïntimeerde] mogelijk maakte. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet volledig aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, aangezien hij niet alle bedrijfsbebouwing op zijn perceel heeft gesloopt zoals vereist door het bestemmingsplan. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] niet is verjaard en dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De grieven van [appellant] zijn verworpen en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.