ECLI:NL:GHARL:2021:583

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
21-001466-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en mishandeling met toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor vernieling en twee mishandelingen, waarvan één tegen zijn levensgezel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had op 6 maart 2019 opzettelijk en wederrechtelijk verschillende goederen vernield die toebehoorden aan de benadeelde partijen, en hij had zijn levensgezel mishandeld. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep opnieuw beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De vordering tot schadevergoeding is volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij vastgesteld op € 617,96, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van het gedrag van de verdachte op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001466-19
Uitspraak d.d.: 21 januari 2021
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2019 met parketnummer 18-054719-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal vordert de toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte voor alle tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] is door de politierechter tot een bedrag van € 417,96 (bestaande uit € 217,96 materiële en € 200,00 immateriële schade) toegewezen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een deels andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur, een ruit (van de voordeur), een kledingkast(je), de vlizotrap, de stofzuiger, een lamp in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij2] en/of [benadeelde partij1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , (zijn levensgezel/echtgenoot) [benadeelde partij2] heeft mishandeld door meermalen althans eenmaal op/tegen het (linker)oog en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de schouder(s) en/of het bovenlichaam te stompen en/of te slaan en/of te duwen;
3.
hij op of omstreeks 6 maart 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij1] heeft mishandeld door een stuk hout tegen diens knie te gooien en/of op/tegen de hand en/of pink te stompen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 maart 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur, een ruit, een kledingkast, de vlizotrap, de stofzuiger en een lamp, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, heeft vernield;
2.
hij op 6 maart 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , zijn levensgezel [benadeelde partij2] heeft mishandeld door tegen het hoofd te stompen en haar te duwen;
3.
hij op 6 maart 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij1] heeft mishandeld door een stuk hout tegen diens knie te gooien en tegen de pink te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn partner [benadeelde partij2] en aangever [benadeelde partij1] mishandeld. [benadeelde partij1] had verdachte en [benadeelde partij2] al tijden onderdak verschaft in zijn eigen woning, waar ook zijn gezin verbleef. Ook de woning en de inrichting van de woning moesten het ontgelden; daar heeft verdachte diverse vernielingen aangericht. Verdachte heeft door zijn agressieve en gewelddadige gedrag pijn, angst en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt en heeft hen financiële schade berokkend. Doorgaans veroorzaakt dergelijk gedrag ook langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij degenen die er getuige van zijn, in dit geval de vrouw en de kinderen van aangever [benadeelde partij1] . Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
In het voordeel van de verdachte blijkt uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 30 november 2020 dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Al het voorgaande in samenhang bezien is het hof met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken een passende en noodzakelijke bestraffing is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 617,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 417,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals dat is gevorderd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 617,96 (zeshonderdzeventien euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 217,96 (tweehonderdzeventien euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 617,96 (zeshonderdzeventien euro en zesennegentig cent) bestaande uit
€ 217,96 (tweehonderdzeventien euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 21 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.