ECLI:NL:GHARL:2021:582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
21-004033-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak in een ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 16 juli 2019 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel had toegewezen. De verdachte, geboren in 1954, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin een bedrag van € 11.700,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2021 gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de rechtbank.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar constateerde dat de rechtbank de subsidiair op te leggen gijzeling niet in het dictum had vermeld. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank dan ook bevestigd, met inachtneming van de gronden en met aanvulling van de ontbrekende gijzeling. De wetgeving omtrent de herziening van tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, die op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking is getreden, heeft invloed gehad op de duur van de gijzeling. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 468 dagen, rekening houdend met het opgelegde bedrag.

De uitspraak van het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en legt de duur van de gijzeling vast, waarmee het hof de rechtszekerheid en de toepassing van de wet waarborgt. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004033-19
Uitspraak d.d.: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 16 juli 2019 met parketnummer 16-042970-19 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. A.W. van Rijn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij beslissing van 16 juli 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, beslist op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij is dat voordeel, alsmede de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op een bedrag van € 11.700,-.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist, maar heeft geconstateerd dat de rechtbank de subsidiair op te leggen gijzeling (voorheen: vervangende hechtenis) niet in het dictum heeft vermeld. Het hof zal de beslissing dan ook met overneming van gronden en met aanvulling van de ontbrekende gijzeling bevestigen.
Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen
Artikel 36e, lid 11 Sr is gewijzigd bij de op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet USB)). Op grond hiervan dient de rechter thans bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle 25 euro van het opgelegde bedrag maximaal één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste drie jaren.
Het voorgaande brengt mee dat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan worden gevorderd bepaalt op ten hoogste 468 dagen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigtde beslissing waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Bepaaltde duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 468 dagen.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. M.S. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.G. Nijenhuis, griffier,
en op 21 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.S. Groenhuijsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 januari 2021.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. Y.M.G. Nijenhuis, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.