In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige en de omgangsregeling tussen de verzoekster en de minderjarige. De verzoekster, die een relatie heeft gehad met de biologische moeder van de minderjarige, heeft in eerste aanleg verzocht om een omgangsregeling, vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige, en gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank Noord-Nederland heeft deze verzoeken afgewezen, waarna de verzoekster in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij de mondelinge behandeling op 3 mei 2021 heeft plaatsgevonden. De verzoekster heeft vijf grieven ingediend, gericht op het nietig verklaren van de erkenning door de tweede verweerster en het verkrijgen van vervangende toestemming voor erkenning. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster niet de bevoegdheid heeft om de erkenning van de minderjarige door de tweede verweerster te verzoeken te vernietigen, omdat de minderjarige al twee juridische ouders heeft. De leer van de voorwaardelijke erkenning is van toepassing, wat betekent dat de toestemming voor erkenning door de tweede verweerster slechts voorwaardelijk is totdat het verzoek tot vervangende toestemming is beslist.
Het hof heeft geconcludeerd dat het verlenen van vervangende toestemming niet in het belang van de minderjarige is, gezien de conflictueuze situatie tussen de verzoekster en de biologische moeder. Ook is vastgesteld dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de verzoekster en de minderjarige, waardoor het verzoek tot omgang is afgewezen. De verzoeken tot gezamenlijk ouderlijk gezag en een informatieregeling zijn eveneens afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de verzoekster afgewezen.