2.3De raad beantwoordt in zijn rapport van 28 augustus 2020 de vragen als volgt:
1. Hoe staat [de minderjarige] tegenover een verhuizing naar Australië?
“ [de minderjarige] worstelt duidelijk met de ontstane situatie, als gevolg van het plan van moeder en stiefvader om naar Australië te verhuizen. Het dilemma dat hiermee voor hem is ontstaan, maakt hem verdrietig en houdt hem veel bezig. Het brengt hem in een loyaliteitsconflict, iets wat voordat dit plan er was, niet bestond. [de minderjarige] geeft meerdere keren en op verschillende momenten aan dat hij het liefst wil, dat de situatie zo blijft zoals deze is. Bij moeder en haar gezin wonen en één keer in de twee weken naar vader en zijn gezin, Op die manier hoeft hij zijn vader niet te missen en heeft hij ook geen zorgen over het verlies van contact met zijn vriendjes. Op sommige momenten tijdens het onderzoek lijkt hij voor te doen alsof de keuze voor zijn emigratie is gemaakt en zegt hij dat hij zijn vader en vriendjes dan toch ziet als hij naar Nederland komt een aantal keer per jaar. Dit lijkt op acceptatie, maar de RvdK interpreteert dit eerder als uitingen die hij heeft gehoord en die hij herhaalt om zichzelf gerust te stellen. Dat hij de emigratie nog niet heeft geaccepteerd blijkt wanneer hij zegt veel bezig te zijn met hoe het dan moet met het contact met zijn vrienden en zijn vader als hij in Australië zou wonen en dat hij wil dat alles blijft zoals het nu is. Hij komt er duidelijk niet uit. Hij is bang om een keuze te moeten maken tussen één van zijn beide ouders. Als hem wordt gezegd dat de volwassenen deze keuze uiteindelijk maken, lijkt hij rustiger en een soort van opgelucht. Ook door het onderwerp te bespreken lijkt hij opgeluchter.”
2. Hoe staat [de minderjarige] tegenover het wonen bij de vader als de moeder met haar beide andere kinderen bij de heer [D] in Australië zou gaan wonen?
“ [de minderjarige] kan hier geen antwoord op geven. Hij vermijdt dit door te zwijgen, geen oogcontact meer te maken of over iets anders te beginnen. Dit is naar mening van de RvdK een teken dat hij hierdoor dusdanig in een dilemma komt, dat hij verkiest om te zwijgen. [de minderjarige] heeft, op korte termijn, behoefte aan en recht op duidelijkheid over dit dilemma. Als hij deze keuze zou moeten maken, zet hem dit klem tussen zijn ouders. De volwassenen moeten hem uiteindelijk deze duidelijkheid gaan bieden. [de minderjarige] heeft het fijn in beide gezinnen. [de minderjarige] ervaart met zijn beide ouders, stiefouders en (half)zusjes en (half)broertje een positieve relatie. Hij ervaart warmte en liefde van hen.”
3. Wat is de invloed van de twee openstaande opties op zijn psychische gesteldheid?
“ [de minderjarige] is een gezonde, zich normaal ontwikkelende jongen van ruim 8 jaar die opgroeit in twee gezinssituaties. Zelf ziet hij dit als één gezin. Hij weet niet beter dan dat hij het grootste gedeelte van de tijd bij moeder en haar gezin woont en één keer in de twee weken een weekend en de helft van de vakanties bij vader en zijn gezin is. Hij is hier erg tevreden over.
In beide gezinssituaties wordt, ieder op hun eigen wijze, tegemoet gekomen aan wat [de minderjarige] nodig heeft (ook specifiek voor de kenmerken van ADHD die bij hem zijn geconstateerd). De band tussen ouders (ieder voor zich) en [de minderjarige] is warm en liefdevol (wederkerig), zo blijkt uit de uitkomsten van de verschillende onderzoeksmiddelen en de gesprekken die in het kader van het onderzoek gevoerd zijn. Ook met zijn stiefouders is de band goed. [de minderjarige] voelt bij beide ouders ruimte om zijn emoties te uiten en te vertellen (weliswaar na enige aansporing) wat hem bezighoudt. [de minderjarige] maakt de indruk een flexibel en veerkrachtig kind te zijn, wat zich vrij gemakkelijk lijkt te voegen na overgangsmomenten tussen de gezinnen (of in zijn beleving binnen zijn gezin). Hoe dit zal gaan als hij in een nieuwe situatie zal komen, ofwel meer dan nu in [B] ofwel in Australië, is moeilijk te zeggen. Hij ontleent aan zijn beide ouders (en hun gezin) voldoende steun, duidelijkheid en stabiliteit om deze verandering aan te kunnen. Vermoedelijk zal dit, dankzij zijn veerkracht, weinig invloed hebben op zijn psychische gesteldheid. Hij zal zich aanpassen en zijn leven weer oppakken. Het zal, naar verwachting, wel invloed hebben op de band met zijn ouders, op de korte en de lange termijn en de ruimte die hij voelt om loyaal te zijn naar beide ouders. Dit kan vervolgens toch ook nog invloed hebben op zijn psychische gesteldheid. Zoals eerder genoemd kan [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden loyaal zijn naar zijn beide ouders.
Afspraken over [de minderjarige] hebben ouders vrijwel altijd in goede harmonie kunnen maken, de meest ideale omstandigheden na een scheiding van ouders. Door de emigratieplannen naar Australië zijn er wel spanningen ontstaan tussen ouders. Ouders zetten zich beiden in om dit zoveel mogelijk bij [de minderjarige] weg te houden en praten in het bijzijn van [de minderjarige] , niet negatief over elkaar. Dit maakt dat de situatie waarin [de minderjarige] nu opgroeit, optimaal is gegeven de omstandigheden. Dit stelt hem in de gelegenheid van zijn beide ouders (en de andere gezinsleden) te kunnen houden en onbelast contact met hen aan te gaan. Deze situatie draagt tevens bij aan een evenwichtige ontwikkeling naar de volwassenheid. Op dit moment ervaart hij last van een loyaliteitsconflict waarin hij door de emigratieplannen wordt gebracht. Tijdens het onderzoek is duidelijk dat hij hiermee worstelt, school ziet dit ook. Een kind wat gedurende langere tijd in een loyaliteitsconflict verkeert (het gevoel heeft te moeten kiezen tussen zijn ouders), zorgt ervoor dat het kind blijft schipperen (zegt het een tegen de ene ouder om die tevreden te stellen en het ander tegen de ander om die tevreden te houden), wat voor stress, spanningen en uiteindelijk emotionele overbelasting zorgt. Sommige kinderen kiezen zelfs om uit het contact te gaan met één van de ouders, om zodoende de spanning voor zichzelf te verlagen. [de minderjarige] is geneigd om zijn worsteling weg te stoppen en door te gaan. Echter, zijn hoofd raakt vol en het lukt hem niet om zich dan te richten op taken, waar hij zich op zou moeten richten. Dit blijkt tijdens het onderzoek, maar ook uit uitspraken van de leerkracht. Als er met [de minderjarige] gepraat wordt (bijv. met de kindercoach of met één van zijn ouders) lijkt dit hem wel te helpen om zijn gevoelens wat te kanaliseren, echter het probleem blijft bestaan en de gevoelens gaan er niet mee weg. De strijdende gevoelens die hiermee gepaard gaan, kunnen een evenwichtige ontwikkeling in de weg staan.
De twee openstaande opties, maken dat de frequentie van, ôf het contact dat [de minderjarige] met vader heeft sterk achteruit gaat ôf het contact met moeder sterk achteruit gaat. Hij zal wanneer moeder (met of zonder hem) naar Australië verhuist één van de gezinnen (dus een deel van zijn gezin) voor langere tijd moeten missen, terwijl hij met allen een veilige en positieve band ervaart. Dit zal hem naar verwachting van de RvdK ondanks andere risico’s die de ouders los van elkaar zien, het hardst van alle risico’s treffen. De verwachting is dat, ook al wordt dit deels ondervangen door beeldbellen danwel bezoeken aan de ouder in het land waar hij/zij woont, invloed heeft op de kwaliteit van die band. Dit, ondanks dat de verwachting van de RvdK is dat beide ouders [de minderjarige] zullen aanmoedigen om het contact met de andere ouder te onderhouden. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor de druk die de keuze wel/niet emigreren, legt op de relatie van [de minderjarige] met moeder, als hij met moeder naar Australië vertrekt. [de minderjarige] zou moeder kunnen gaan verwijten dat hij zijn contact met vader verliest. Als moeder toch naar Australië vertrekt en [de minderjarige] bij vader zal blijven, zal dit ook gevolgen kunnen hebben voor de relatie tussen [de minderjarige] en moeder en de keuze die zij maakt voor haar ‘nieuwe’ gezin.”
4. Wat heeft de voorkeur en is dit, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en de mogelijke beïnvloedbaarheid, te beschouwen als een eigen en realistische keuze?
“Het is voor [de minderjarige] onmogelijk om hier een uitspraak over te doen. Hij geeft aan dat hij het gelukkigst is als alles zo blijft zoals het nu is. Gedurende het onderzoek ontstaat de indruk dat [de minderjarige] erg in het hier en nu leeft. Wensen beperken zich tot concrete zaken die nu voor [de minderjarige] belangrijk zijn. Dit kan een aanwijzing zijn dat hij het emotioneel niet aankan om zich de toekomst zonder regelmatig contact met één van beide ouders te moeten voorstellen.
Een realistische inschatting van voor- en nadelen (op korte én lange termijn) en gevolgen die hier mee gepaard gaan, kan niet van hem verwacht worden.
Welke van de twee keuzes er ook wordt gemaakt, hij is hoe dan ook de verliezer in deze situatie.
Als [de minderjarige] mee gaat naar Australië verliest hij het contact met vader (en zijn gezin) grotendeels. Als hij bij vader gaat wonen, zorgt dit voor verlies van contact met moeder (en haar gezin, waar hij grotendeels opgroeit).”
5. Welke keuze is uiteindelijk het meest in het belang van [de minderjarige] ?
“De RvdK geeft de volgende overwegingen mee:
[de minderjarige] is een energieke, vrolijke en spontane jongen. Hij is het grootste gedeelte van zijn leven opgegroeid bij moeder. Hij heeft een liefdevolle en sterke band met haar, [E] , [F] en stiefvader [G] . Hij ervaart goede zorg van moeder en voelt zich geliefd door haar. Ook bij vader, [H] en [I] voelt hij zich thuis, ondanks dat vader tot op heden een beperkter aandeel in de zorg heeft gehad dan moeder. [de minderjarige] ervaart zijn band met vader als liefdevol, positief en veilig. Vader beschrijft hij als vriendelijk, iemand die hem lief heeft en waarvan hij zou willen dat deze altijd bij hem kon blijven. Hij heeft het gevoel dat vader hem nooit in de steek laat en altijd achter hem zal staan.
Bij [de minderjarige] zijn kenmerken van ADHD vastgesteld in het verleden. Hij heeft meer dan gemiddeld moeite zijn concentratie vast te houden, is impulsief wat hem soms in de weg staat op school of in contacten met leeftijdgenoten. Hier wordt hij door school en ouders goed in ondersteund. Kinderen met ADHD kenmerken vragen van hun opvoeders/verzorgers dat hen veel duidelijkheid wordt geboden om de veelheid aan gedachten en te verwerken prikkels te kunnen reguleren. [de minderjarige] krijgt ook medicatie, waar hij ook baat bij lijkt te hebben, omdat het hem meer rust biedt. De verwachting is dat in het Australische systeem ook voldoende steun op school geboden kan worden en de medicatie die hij krijgt ook daar verstrekt kan worden (moeder heeft dit reeds uitgezocht).
De RvdK voorziet echter wel risico’s op sociaal-emotioneel gebied bij een emigratie naar Australië. [de minderjarige] heeft op dit moment verschillende vriendjes en kijkt positief naar zichzelf en hoe anderen hem zien. [de minderjarige] maakt over het algemeen gemakkelijk contact.
Over zijn sociale vaardigheden zijn in het verleden zorgen geweest. Met begeleiding en inzet van school en moeder ontwikkelt [de minderjarige] zich hier nu positief in. Dit is opmerkelijk, gelet op de incidenten die hij op school met andere kinderen regelmatig heeft. Het sociaal geaccepteerd voelen, geeft zelfvertrouwen en er komen op dit moment weinig zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling naar voren. Dit is een belangrijke basis voor zijn verdere (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Hoewel vriendschappen opnieuw gesloten kunnen worden in een nieuwe leefomgeving, is een vraag van de RvdK, welk effect het contact met kinderen die een anderen taal spreken (en [de minderjarige] nog niet goed vaardig is), zal hebben op zijn sociale contactname met en de sociale acceptatie door andere kinderen en op [de minderjarige] ’ zelfvertrouwen op sociaal gebied. Hier dient, in dat geval, goede begeleiding in geboden te worden. Daarnaast kunnen de loyaliteitsproblemen die hij nu ervaart ten aanzien van ouders, indien deze aanhouden, ook van invloed zijn op zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, zoals eerder genoemd.
Zijn intelligentie wordt (op basis van het contact met [de minderjarige] i.c.m. de ingewonnen informatie) ingeschat op gemiddeld niveau. Zijn goede sociaal-emotionele ontwikkeling en cognitieve mogelijkheden dragen bij aan het tonen van veerkracht in moeilijkere, stressvolle, situaties.
Het dilemma waar hij in terecht is gekomen als gevolg van de plannen van moeder en stiefvader om te emigreren naar Australië en de grote veranderingen die hiermee gepaard gaan, maken hem verdrietig en houden hem erg bezig. De band en het contact met vader, die nu vanzelfsprekend en onvoorwaardelijk is, zal niet in de huidige vorm kunnen blijven bestaan. Hierdoor kan hij in mindere mate een eigen beeld blijven vormen over zijn vader. Het is moeilijk te zeggen of het voorstel voor de omgang, zoals door moeder wordt gedaan, voldoende haalbaar is (voor vader om vrij te nemen) en voldoende compensatie biedt hierin en hoe toekomstbestendig dit is als [de minderjarige] ouder wordt (en zijn sociale leven belangrijker wordt —bijv. op vakantie wil gaan met vrienden-).
Anderzijds dient ook te worden meegewogen dat, indien er geen toestemming komt en moeder toch naar Australië vertrekt, [de minderjarige] is aangewezen op het gezin van vader. Dit brengt, weliswaar binnen Nederland, tevens grote veranderingen met zich mee (nieuwe school, nieuwe vriendschappen en het gemis van moeder en het gezin). Daarbij geeft stiefmoeder dat zij verwacht dat een groot deel van de zorg en opvoeding van [de minderjarige] dan bij haar komt te liggen, in verband met het werk van vader, en dat dit voor haar moeilijk is,
gezien wat [de minderjarige] extra nodig heeft (in combinatie met de zorg voor [I] en haar eigen werkzaamheden).
De RvdK heeft er vertrouwen in, dat welke beslissing er ook gemaakt wordt, beide ouders [de minderjarige] in de gelegenheid zullen stellen het contact met de andere ouder en hun gezin zo goed mogelijk te kunnen onderhouden.
Het zou naar mening van de RvdK voor [de minderjarige] zijn ontwikkeling en beleving de voorkeur hebben wanneer volwassenen voor hem besluiten dat alles blijft zoals het is, waardoor hij kan opgroeien in de fysieke nabijheid van zijn beide ouders, bij wie hij zich veilig voelt en zich optimaal ontwikkelt.”