ECLI:NL:GHARL:2021:576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.279.222
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar een andere plaats. De vader, die ook het gezag over de minderjarige heeft, is tegen deze verhuizing. De rechtbank Overijssel had eerder aan de moeder toestemming verleend om te verhuizen, maar de vader is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2020 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk is vanwege onveilige situaties in de huidige woonplaats, maar het hof oordeelt dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft ook gekeken naar de belangen van de minderjarige, die sinds haar geboorte in de huidige woonplaats woont en daar geworteld is. Het hof concludeert dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.222
(zaaknummer rechtbank Overijssel 243769)
beschikking van 21 januari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.S. Wibbelink te Borne,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 mei 2020;
- een brief van de GI van 4 augustus 2020 met bijlagen;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 17 augustus 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2020 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader en de moeder hebben beiden ondersteuning gehad van een tolk. Namens de GI is [B] verschenen. Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 te [C] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige] op 19 december 2018 erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.4
[de minderjarige] staat sinds 9 oktober 2018 onder toezicht van de GI.
3.5
De vader heeft de Iraakse nationaliteit en de moeder heeft de Roemeense nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar [D] en om [de minderjarige] in te schrijven op een openbare basisschool in [D] . Het verzoek van de moeder om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren heeft de rechtbank afgewezen.
4.2
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [D] en voor inschrijving van [de minderjarige] op een openbare basisschool in [D] alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van
27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis) is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek, nu [de minderjarige] ten tijde van het indienen van het inleidend verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
5.2
Op grond van artikel 15 van het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 dient Nederlands recht te worden toegepast, zoals de rechtbank ook heeft gedaan en waartegen geen grief is gericht.
Inhoudelijk oordeel
5.3
De vader en de moeder zijn het niet eens over de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [D] en - daarmee samenhangend - de inschrijving van [de minderjarige] op een openbare basisschool in [D] . Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zal het hof een zodanige beslissing nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Het belang van het kind is een overweging van de eerste orde, maar andere belangen kunnen zwaarder wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.5
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [D] en voor inschrijving van [de minderjarige] op een openbare basisschool in [D] (alsnog) dienen te worden afgewezen. Het hof vindt daarbij het volgende belangrijk.
5.6
De moeder stelt dat de verhuizing noodzakelijk is omdat zij zich niet meer veilig voelt in [A] vanwege het gedrag van de vader. Volgens haar valt de vader haar lastig door haar te achtervolgen, door stiekem foto’s van haar te maken en door zonder goede reden bij haar aan te bellen. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder deze stelling, gelet op de betwisting door de vader, onvoldoende onderbouwd. De GI heeft op de zitting bij het hof naar voren gebracht dat de politie sinds mei 2020 geen meldingen meer heeft ontvangen van incidenten tussen de ouders. Voor zover in het verleden incidenten hebben plaatsgevonden, hadden de ouders - aldus de GI - daarin allebei een rol. Op de zitting bij het hof heeft de moeder ook nog aangevoerd dat in [D] meer mogelijkheden zijn om te werken of een studie te volgen dan in [A] . Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende concreet gemaakt welk werk zij dan zou kunnen doen of welke studie zij dan zou willen volgen. De moeder heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld die de verhuizing naar [D] noodzakelijk maken.
5.7
Verder is het hof met de vader van oordeel dat niet is gebleken dat de moeder de verhuizing goed heeft voorbereid en doordacht. Zo heeft de moeder geen inzage gegeven in de stappen die zij heeft gezet om een huurwoning in [D] te krijgen. Zij stelt dat zij al twee keer een aan haar toegekende woning heeft moeten afwijzen, maar zij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd.
5.8
Net als de GI acht het hof het aannemelijk dat de verhuizing naar [D] ertoe zal leiden dat geen uitvoering meer kan worden gegeven aan de huidige zorgregeling. De GI heeft op de zitting bij het hof naar voren gebracht dat de huidige zorgregeling goed verloopt en dat de ouders hebben laten zien dat zij in staat zijn om afspraken met elkaar te maken over het halen en brengen van [de minderjarige] . Volgens de huidige zorgregeling verblijft [de minderjarige] eenmaal in de twee weken een weekend bij de vader en daarnaast om de week van donderdagmiddag na school tot vrijdagochtend voor school. Vader haalt [de minderjarige] uit school en brengt haar daar naartoe. Naar verwachting zal dit doordeweekse contact na de verhuizing naar [D] praktisch niet meer haalbaar zijn en daarnaast ook te belastend zijn voor [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] en de vader dat zij onverminderd contact met elkaar kunnen hebben. Het hof is van oordeel dat de moeder geen, althans onvoldoende alternatieven en maatregelen heeft geboden om de gevolgen van de verhuizing voor [de minderjarige] en de vader te verzachten en/of te compenseren.
5.9
Ook zouden door de verhuizing naar [D] de reiskosten in het kader van de zorgregeling toenemen. De vader stelt dat hij niet in staat is om deze extra reiskosten te betalen, aangezien hij een bijstandsuitkering ontvangt. Het hof is met de vader van oordeel dat de moeder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij, gelet op het feit dat zij zelf ook een bijstandsuitkering ontvangt, in staat is om deze extra kosten voor de vader te compenseren.
5.1
Tot slot weegt het hof mee dat [de minderjarige] sinds haar geboorte in [A] woont, dat zij in [A] naar school gaat en dat zij daar vriendinnetjes heeft. In [A] en in de directe omgeving van [A] woont ook familie van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij in haar vertrouwde sociale omgeving, waarin zij inmiddels is geworteld, kan blijven wonen.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verhuizing naar [D] niet in het belang is van [de minderjarige] en dat na afweging van alle betrokken belangen het belang van de moeder bij de verhuizing moet wijken voor het belang van [de minderjarige] en dat van de vader bij handhaving van de huidige situatie. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing van [de minderjarige] naar [D] alsnog afwijzen. Ditzelfde heeft te gelden voor het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [de minderjarige] op een openbare basisschool in [D] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 maart 2020 en opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing van [de minderjarige] naar [D] en voor inschrijving van [de minderjarige] op een openbare basisschool in [D] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, Z.J. Oosting en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.