In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in 1999 getrouwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. Na de echtscheiding in 2011 is er een ouderschapsplan opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg en opvoeding van de kinderen en de kinderalimentatie. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om een wijziging van de zorgregeling en een verhoging van de kinderalimentatie, omdat de man volgens haar niet voldoende bijdraagt aan de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 230,- per kind per maand en een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven.
De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. Hij stelt dat hij door de coronamaatregelen onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Het hof heeft de zaak behandeld en de minderjarige kinderen zijn gehoord. Het hof oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigen. De man heeft verklaard dat hij graag contact wil met zijn kinderen, maar dat hij door zijn werk niet in staat is om de zorgregeling na te komen zoals deze is vastgesteld.
Het hof bekrachtigt de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, maar verlaagt de kinderalimentatie naar € 25,- per kind per maand, omdat de man niet over voldoende draagkracht beschikt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw's verzoek om een dwangsom aan de zorgregeling te verbinden is afgewezen, omdat het hof ervan uitgaat dat de man zich zal inspannen om de zorgregeling na te komen. De beschikking is uitgesproken op 10 juni 2021.