ECLI:NL:GHARL:2021:5742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
200.285.764
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in 1999 getrouwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. Na de echtscheiding in 2011 is er een ouderschapsplan opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg en opvoeding van de kinderen en de kinderalimentatie. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om een wijziging van de zorgregeling en een verhoging van de kinderalimentatie, omdat de man volgens haar niet voldoende bijdraagt aan de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 230,- per kind per maand en een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven.

De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. Hij stelt dat hij door de coronamaatregelen onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Het hof heeft de zaak behandeld en de minderjarige kinderen zijn gehoord. Het hof oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigen. De man heeft verklaard dat hij graag contact wil met zijn kinderen, maar dat hij door zijn werk niet in staat is om de zorgregeling na te komen zoals deze is vastgesteld.

Het hof bekrachtigt de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, maar verlaagt de kinderalimentatie naar € 25,- per kind per maand, omdat de man niet over voldoende draagkracht beschikt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw's verzoek om een dwangsom aan de zorgregeling te verbinden is afgewezen, omdat het hof ervan uitgaat dat de man zich zal inspannen om de zorgregeling na te komen. De beschikking is uitgesproken op 10 juni 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.764
(zaaknummer rechtbank Overijssel 247546)
beschikking van 10 juni 2021
inzake
[de man],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[de vrouw],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.R. de Witte te Hengelo (O).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 november 2020;
  • het verweerschrift, tevens wijziging/vermeerdering van eis, met producties;
  • het verweerschrift tegen de wijziging/vermeerdering van eis;
  • een journaalbericht van mr. De Witte van 6 mei 2021 met producties 4 tot en met 8;
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 11 mei 2021 met als producties D-F;
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 11 mei 2021 met producties G-H;
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 12 mei 2021 met producties I en J.
2.2
Op 10 mei 2021 zijn na te noemen minderjarige [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door de voorzitter zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van een tolk,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Van de raad voor de kinderbescherming is een afmelding voor de mondelinge behandeling ontvangen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 te [C] , Turkije, met elkaar gehuwd.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 te [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 te [A] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3
Bij ouderschapsplan, door partijen ondertekend in juni 2011, zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
Artikel 3 – Verzorging en opvoeding
Artikel 3.1 Zorg/contactregeling
Vader heeft eenmaal per veertien dagen van zaterdag 19.00 uur tot dinsdagochtend schooltijd omgang met de kinderen. Omgang gedurende vakantie en feestdagen vindt in onderling overleg plaats.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de contactregeling in de toekomst aangepast worden. (…)
Artikel 7 – Kinderalimentatie
Artikel 7.1
De kosten voor de kinderen zijn overeenkomstig de gangbare tabellen begroot op € 400,-- Zij zullen naar rato van hun draagkracht daarin bijdragen, meer bepaald gedurende de (contact)dagen dat zij bij hen zijn.
Artikel 7.2
De kinderen zullen meestal bij hun moeder verblijven. Moeder vraagt van de vader thans geen bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat hij daarvoor momenteel geen financiële draagkracht heeft. Moeder behoudt zich wel het recht voor tot het vragen van een bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, zodra vader voldoende draagkracht heeft tot het betalen van kinderalimentatie.”
3.4
Bij beschikking van 13 juli 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de inhoud van het ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.
3.5
Het huwelijk van partijen is [in] 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.6
Bij aanvulling en wijziging ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 24 maart 2014, zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“1. Vader gaat akkoord met een verhuizing van moeder met de kinderen naar Hengelo.
2. Met betrekking tot de zorg- en contactregeling zoals neergelegd in artikel 3.1 van het ouderschapsplan d.d. 23 juni 2011 geldt het volgende. Zo lang vader een eigen zaak heeft aan [de a-straat 1] te [A] en hij boven de zaak woont zijn de kinderen één weekend in de twee weken van vrijdagavond 19.00 uur (waarbij moeder brengt) tot zondagavond 19.00 uur bij vader (vader brengt de kinderen weer terug naar moeder).
3. Zodra vader elders in loondienst werkt en de kinderen op zaterdag niet meer bij vader kunnen zijn, zijn de kinderen één weekend in de twee weken van zaterdagavond 19.00 uur (waarbij moeder brengt) tot zondagavond 19.00 uur bij vader (vader brengt de kinderen weer terug naar moeder).
4. Zodra de regeling zoals genoemd onder punt 3 in gaat staat moeder open voor omgang op andere dagen, mits in overleg. Vader brengt en haalt de kinderen op die dag.”

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de kinderen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie).
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw:
 de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2020 bepaald op € 230,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; en
 de volgende zorgregeling vastgesteld:
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven een weekend per veertien dagen bij de man, waarbij zij het ene weekend van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven en het andere weekend van zaterdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. De vrouw zal zorgdragen voor het brengen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar de man en de man zal zorgdragen voor het terugbrengen naar de vrouw.
Voor wat betreft de vakantieregeling stelt de rechtbank de volgende regeling vast:
-Zomervakantie: in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie en gedurende de even jaren de tweede drie weken van de zomervakantie verblijven de kinderen bij de man;
-Herfstvakantie: de helft van de vakantie aansluitend op het omgangsweekend (waarbij het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur zal plaatsvinden);
-Voorjaarsvakantie: de helft van de vakantie aansluitend op het omgangsweekend (waarbij het wisselmoment eveneens op woensdag om 13.00 uur zal plaatsvinden);
-Kerstvakantie: in de even jaren de eerste week van de vakantie hebben de kinderen omgang met de man en in de oneven jaren de tweede week van de vakantie;
-Meivakantie: de helft van de vakantie aansluitend op het omgangsweekend (waarbij het wisselmoment eveneens op woensdag om 13.00 uur zal plaatsvinden).
Ook hier geldt dat de vrouw zal zorgdragen voor het brengen van de kinderen en de man zal zorgdragen voor het terugbrengen van de kinderen naar de vrouw.
Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van de procedure in die zin gecompenseerd dat iedere ouder de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de bestreden beschikking in die zin aan te vullen dat aan de reguliere zorgregeling een dwangsom wordt verbonden van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft om deze zorgregeling uit te voeren dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.4
De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (het hof begrijpt:) de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de zorgregeling
5.1
De rechter kan op verzoek van de ouders of van een van hen een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd (artikel 1:253a lid 4 BW).
5.2
De man is het niet eens met de zorgregeling die de vrouw vraagt. De man werkt zes dagen per week en kan de kinderen daarom niet op zaterdag overdag ontvangen. De man stelt daarom voor om de zorgregeling op zaterdagavond te laten starten. De man wil geen strijd voeren, maar meer is niet mogelijk; anders kan de man de regeling niet nakomen. De vrouw probeert - aldus de man - bovendien invloed uit te oefenen op het privéleven van de man door te weigeren dat de man in de zomervakantie vier weken met de kinderen naar Turkije zou gaan.
5.3
De vrouw voert ter toelichting op de zorgregeling die zij vraagt aan dat de kinderen meer bij de man willen zijn, maar dat de man dat pertinent weigert. De vrouw heeft ook een baan en neemt daarnaast zorgtaken op zich. De vrouw vraagt de man ook geen onmogelijke zorgregeling na te komen. De man laat volgens de vrouw op geen enkele manier zien dat hij de zorgregeling wil nakomen. De nieuwe partner van de man zou bijvoorbeeld op de kinderen kunnen passen en gelet op hun leeftijd kunnen de kinderen ook wel even alleen thuis zijn. Onder deze omstandigheden verzoekt de vrouw het hof een dwangsom aan de zorgregeling te verbinden.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt. Partijen zijn het op de zitting bij het hof niet eens geworden over een zorgregeling, zodat het hof de knoop moet doorhakken. Het hof vindt de zorgregeling die de vrouw vraagt en die de rechtbank heeft vastgesteld in het belang van de kinderen wenselijk. De ouders zijn het erover eens dat er contact tussen de man en de kinderen moet zijn. De man heeft op de zitting bij het hof verklaard graag contact te willen hebben met zijn kinderen. De kinderen hebben bij de rechtbank en bij het hof verklaard dat zij meer tijd willen doorbrengen met de man. De zorg voor de kinderen en een goed contact van de kinderen met hun vader is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders. Op de man rust de verplichting om zich in te spannen om de praktische belemmeringen die de verzochte zorgregeling met zich brengt zoveel als mogelijk op te heffen en als dat nodig is vanwege zijn werk in goed overleg met de vrouw en de kinderen alternatieven te regelen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen.
5.5
Het hof zal het verzoek van de vrouw om een dwangsom aan de zorgregeling te verbinden afwijzen. Weliswaar hebben de man en de kinderen elkaar al langere tijd niet gezien, maar zij willen elkaar wel graag zien. Het hof neemt aan dat de man zich zal inspannen om de vastgestelde zorgregeling na te komen. Het is daarom nu nog te vroeg om een dwangsom aan de zorgregeling te verbinden.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen € 230,- per kind per maand bedraagt.
5.7
Partijen zijn het er verder over eens dat 1 mei 2020 als ingangsdatum van een eventuele verlaging van de kinderalimentatie dient te worden gehanteerd.
5.8
Tussen partijen is ten slotte ook niet in geschil dat de vrouw niet beschikt over enige draagkracht.
5.9
De man stelt dat hij beschikt over onvoldoende draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
5.1
De man heeft een kapperszaak. Vast staat dat kapperszaken door de lock down ten gevolge van de coronacrisis in maart en april 2020 en van half december 2020 tot en met maart 2021 gesloten waren. De man had tijdens deze maanden geen inkomsten.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2020 (productie E bij journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 11 mei 2021) blijkt dat de netto-omzet van de man € 27.068,- was en het saldo fiscale winstberekening € 2.808,-. Daarnaast heeft de man € 8.000,- van de overheid ontvangen in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
Voorts blijkt uit de door de man overgelegde stukken (productie H bij journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 11 mei 2021) dat de man in januari en februari 2021 een uitkering op grond van de Participatiewet ontving van € 1.075,- netto per maand. De inkomsten van de man na afloop van de tweede lock down (die duurde tot begin maart 2021) zijn op dit moment nog niet bekend.
5.11
Het hof is van oordeel dat uit deze cijfers blijkt dat de man met ingang van 1 mei 2020 niet beschikt over draagkracht om kinderalimentatie te voldoen. Daarnaast is op dit moment onduidelijk op welk moment de man wél weer over voldoende draagkracht zal beschikken.
5.12
Overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen ziet het hof aanleiding aan de zijde van de man uit te gaan van een minimumdraagkracht van € 25,- per kind per maand met ingang van 1 mei 2020. Het hof zal overeenkomstig beslissen. Omdat de man de kinderalimentatie die de rechtbank heeft vastgesteld niet heeft betaald, is er geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw ontstaan.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en beslissen als volgt en bekrachtigen ten aanzien van de zorgregeling
6.2
Het hof zal het verzoek van de vrouw in hoger beroep afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 oktober 2020, voor zover deze ziet op de daarin vastgestelde kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 25,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 oktober 2020, voor zover deze ziet op de daarin vastgestelde zorgregeling;
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E.B. Knottnerus en R.A. Boon, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 10 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.