ECLI:NL:GHARL:2021:5740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
200.284.208
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van partneralimentatie en kosten van rechercheonderzoek in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de partneralimentatie en de kosten van een rechercheonderzoek. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg de man, verweerder, verzocht om de partneralimentatie te beëindigen en de kosten van het recherchebureau niet te vergoeden. De rechtbank Gelderland had echter bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud moest betalen en dat de vrouw de kosten van het recherchebureau moest vergoeden. De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen in 2020 is ontbonden en dat de man op basis van de echtscheidingsbeschikking een alimentatieverplichting had. De vrouw voerde aan dat de observaties van het recherchebureau onterecht waren en dat de kosten bovenmatig waren. Het hof oordeelde echter dat de man niet onredelijk had gehandeld door een recherchebureau in te schakelen om zijn schade te beperken, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof concludeerde dat de kosten van het rechercheonderzoek niet buitensporig hoog waren en dat de rechtbank op goede gronden had beslist.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de juridische overwegingen rondom partneralimentatie en de toelaatbaarheid van kosten in het kader van echtscheidingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.208
(zaaknummer rechtbank Gelderland 369500)
beschikking van 10 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Krommendijk te Zoetermeer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Kok te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland van 11 december 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen van
€ 1.567,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 22 april 2020, heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw op basis van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet langer gerechtigd is partneralimentatie te vragen, subsidiair de partneralimentatie op nihil te stellen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, alsmede de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van € 26.141,01 aan recherchekosten.
4.2
Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank op 16 juni 2020, heeft de vrouw verzocht de verzochte nihilstelling toe te wijzen, de man in zijn verzoek tot betaling van
€ 26.141,01 niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen en de kosten van de procedure te compenseren.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
 verstaan dat de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw met ingang van 17 maart 2020 is geëindigd;
 de vrouw veroordeeld - uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling aan de man van € 26.141,01 aan recherchekosten;
 bepaald dat elke partij de eigen kosten draagt,
en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.4
In hoger beroep zijn alleen de kosten van het rechercheonderzoek in geschil.
4.5
De vrouw is met zes grieven (abusievelijk genoemd I tot en met IV) in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 juli 2020. De grieven zien op de veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van € 26.141,01 aan recherchekosten.
De vrouw verzoekt het hof de beschikking van 15 juli 2020 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoek tot betaling van € 26.141,01 aan hem niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek als ongegrond en onbewezen af te wijzen, kosten rechtens.
4.6
De man voert verweer en hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof beschouwt het verzoek met betrekking tot de kosten van het ingeschakelde recherchebureau als een kwestie betreffende het personen-en familierecht, meer in het bijzonder betreffende het vaststellen/eindigen van de verplichting tot levensonderhoud, waarop de verzoekschriftprocedure van toepassing is. Het verzoek is verweven met het primaire geschilpunt, de toepasselijkheid van artikel 1:160 BW. Een ander oordeel zou tot het onwenselijke effect leiden dat een aparte procedure zou moeten worden gestart met betrekking tot deze kosten, zodat ook om reden van proceseconomie beoordeling van het verzoek aangewezen is.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man tot betaling door de vrouw aan hem van een bedrag van € 26.141,01 aan recherchekosten dient te worden toegewezen. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.3
De vrouw voert in haar grieven in hoger beroep aan dat de observaties van het recherchebureau hebben plaatsgevonden voor de ingangsdatum van de alimentatieverplichting (17 maart 2020), en dat de echte affectieve relatie met haar nieuwe partner pas na inschrijving van de echtscheiding is ontstaan hetgeen zij toen zelf aan de man heeft verteld. Zij heeft de man dus tijdig voordat hij alimentatie moest gaan betalen geïnformeerd en het rechercheonderzoek was niet nodig geweest. Uitsluitend op basis van het rechercheonderzoek dat enkel bestaat uit observaties kan een samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW ook niet worden aangenomen. Voorts stelt de vrouw dat de man haar had moeten informeren over de observaties van het recherchebureau en dat zij niet aansprakelijk is voor betaling van de recherchekosten omdat daar geen juridische grond voor is. Bovendien zijn de geclaimde kosten bovenmatig, aldus de vrouw.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Omdat de vrouw de samenwoning in eerste instantie steeds heeft betwist kon de man er ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking nog niet vanuit gaan dat hij geen partneralimentatie hoefde te gaan betalen. Het hof acht het niet onredelijk dat de man onder die omstandigheden ter beperking van zijn schade een recherchebureau heeft ingeschakeld om observaties en onderzoek te doen, omdat hij anders de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde partneralimentatie zou moeten gaan betalen. Vast staat dat met ingang van de alimentatieverplichting sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW. De vrouw betwist dat ook niet. Dat de observaties door het recherchebureau ook hebben plaatsgevonden voor de ingangsdatum van de mogelijke alimentatieverplichting maakt dit niet anders. Het hof acht de kosten van het rechercheonderzoek niet buitensporig hoog en conform de gebruikelijke tarieven. De man heeft daarvan ook betaalbewijzen overgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van de man tot betaling door de vrouw van de recherchekosten van € 26.141,01 heeft toegewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
15 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en A.T. Bol, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 10 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.