ECLI:NL:GHARL:2021:574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.282.044
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind in het kader van een minnelijke schuldsanering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hebben verzoekers [verzoekster] en [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin hun verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. De beschikking van de kantonrechter dateert van 27 mei 2020 en betreft de situatie waarin een bewind is ingesteld over de goederen van [verzoekster] en [verzoeker] in het kader van hun financiële situatie. De verzoekers zijn partners en hebben in hun hoger beroep vier grieven ingediend, met als doel de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 22 december 2020 behandeld, waarbij zowel [verzoekster] als [verzoeker] aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaat mr. M.F. van Willegen. De bewindvoerder, [de bewindvoerder], was niet verschenen. De kern van het geschil draait om de vraag of het bewind kan worden opgeheven, nu de verzoekers hebben aangevoerd dat hun minnelijke schuldsaneringstraject (MSNP) in maart 2021 afloopt.

Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek tot opheffing van het bewind moet worden afgewezen. Het hof is van mening dat het niet in het belang van de verzoekers is om het bewind op te heffen voordat het MSNP-traject succesvol is afgerond. Er is onvoldoende bewijs dat de verzoekers in staat zijn om hun financiële belangen zelfstandig te beheren zonder opnieuw in de schulden te raken. De verzoeken van de verzoekers zijn derhalve afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.044
(zaaknummers rechtbank Gelderland 8431399 en 8431413)
beschikking van 21 januari 2021
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: [verzoekster] ,
en
[verzoeker],
verder te noemen: [verzoeker] ,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M.F. van Willegen te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder]in haar hoedanigheid van bewindvoerder,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 mei 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 19 augustus 2020;
- een brief van [de bewindvoerder] van 23 oktober 2020;
- een brief van [de bewindvoerder] van 18 december 2020 met bijlage;
-een brief van mr. Van Willigen van 22 december 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2020 plaatsgevonden. [verzoekster] en [verzoeker] waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaat. [de bewindvoerder] is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] en [verzoeker] zijn partners van elkaar.
3.2
Bij beschikking van 7 december 2016 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] en [verzoeker] , met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] en [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
[verzoekster] en [verzoeker] zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
[verzoekster] en [verzoeker] verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek tot opheffing van het bewind gegrond te verklaren en te bepalen dat [de bewindvoerder] wordt ontslagen als bewindvoerder en het bewind van hen beiden wordt opgeheven.

5.De motivering van de beslissing

Opheffing bewind
5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van [verzoekster] en [verzoeker] tot opheffing van het bewind dient te worden afgewezen. [verzoekster] en [verzoeker] hebben aangevoerd dat het minnelijke schuldsaneringstraject (MSNP) in maart 2021 afloopt. Het hof acht het niet in het belang van [verzoekster] en [verzoeker] om het bewind vooruitlopend op de afloop van het MSNP-traject op te heffen. Volgens [verzoekster] en [verzoeker] zal dit traject met goed gevolg worden afgesloten. Op dit moment staat echter niet zonder meer vast dat dit inderdaad het geval zal zijn en dat [verzoekster] en [verzoeker] in maart schuldenvrij zullen zijn.
Naar het oordeel van het hof dient de MSNP eerst met goed resultaat te worden afgerond. Vervolgens dient te blijken of [verzoekster] en [verzoeker] met hulp van budgetbeheer voldoende in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, zodat niet opnieuw schulden zullen ontstaan. Dat zij daartoe voldoende in staat zullen zijn, is naar het oordeel van het hof op dit moment onvoldoende gebleken.
Ontslag bewindvoerder
5.3
Gebleken is dat [de bewindvoerder] op 5 november 2020 – ná de bestreden beschikking – haar ontslag heeft verzocht bij de kantonrechter vanwege verstoorde verhoudingen en geschaad vertrouwen. Gelet op deze afzonderlijke procedure bij de kantonrechter en gezien het gegeven dat in dit hoger beroep geen voorstel voor een opvolgend bewindvoerder voorligt, heeft mr. Van Willigen het verzoek tot ontslag van [de bewindvoerder] als bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen slagen de grieven van [verzoekster] en [verzoeker] niet en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 mei 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, E.B. Knottnerus en R. Feunekes, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.