ECLI:NL:GHARL:2021:573

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.281.518
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en de rol van de gezinsvoogd in het belang van het kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Striekwold, verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader, bijgestaan door mr. N. van de Gevel, verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

De procedure in hoger beroep is gestart na een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 22 december 2020 gehouden, waarbij zowel de moeder als de vader aanwezig waren, samen met vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de gezinsvoogd de frequentie, duur en invulling van de omgang tussen de vader en het kind moet bepalen, in overleg met de ouders. Dit is in het belang van het kind, gezien de omstandigheden en de noodzaak om de omgangsregeling zorgvuldig te evalueren.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de gezinsvoogd in overleg met de ouders de omgangsregeling zal vaststellen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 21 januari 2021 openbaar uitgesproken door mr. E.B. Knottnerus, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.518/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 369205)
beschikking van 21 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 3 augustus 2020;
  • het verweerschrift;
  • een brief van de GI van 27 augustus 2020 met productie.
2.2
Bij beschikking van 27 oktober 2020, uitgesproken onder zaaknummer 200.281.518/02, heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing toegewezen en de werking van de bestreden beschikking geschorst.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2020 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [B] namens de GI;
  • [C] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 in [A] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 7 mei 2019 onder toezicht van de GI.
3.3
Bij beschikking van 30 juli 2020 – na de bestreden beschikking – heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 7 mei 2021. De kinderrechter heeft in die beschikking overwogen dat het aan de jeugdbeschermer/gezinsvoogd is om te bepalen in welke mate contact tussen de vader en [de minderjarige] passend is bij de (on)mogelijkheden van de vader en [de minderjarige] , en om deze mogelijkheden in de loop van de ondertoezichtstelling telkens te blijven beoordelen en zo nodig bij te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] als volgt bepaald (al dan niet op te bouwen onder begeleiding):
  • eerst drie maal eens in de twee weken op zaterdag of zondag twee uurtjes;
  • vervolgens als dat goed gaat drie maal eens in de twee weken op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • vervolgens als dat goed gaat verder toewerken naar een overnachting van zaterdag op zondag en vervolgens naar een weekend van vrijdag tot en met zondag (steeds de snelheid van de opbouwregeling af te stemmen met de mogelijkheden van [de minderjarige] en de tijden in nader overleg te bepalen);
  • omgang tijdens vakanties en feestdagen zo veel mogelijk bij helfte;
  • het halen en brengen zo veel mogelijk af te wisselen.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil met betrekking tot de omgang in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de verzoeken van de vader alsnog worden afgewezen, met compensatie van proceskosten tussen partijen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder in haar verzoek niet‑ontvankelijk te verklaren, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.2
Het hof acht het het meest in het belang van [de minderjarige] dat de gezinsvoogd de frequentie, duur en invulling van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] bepaalt, in overleg met partijen. Dat heeft ook de kinderrechter geoordeeld op 30 juli 2020 in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling. Nadat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] eerder is stopgezet, is de – begeleide – omgang binnen de ondertoezichtstelling sinds mei/juni 2020 weer opgestart en vanaf september 2020 uitgebreid naar twee uur per maand. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door de vader verzochte omgangsregeling vastgesteld nadat de moeder niet tijdig heeft gereageerd, naar haar eigen zeggen vanwege een misverstand. De rechtbank heeft ook de GI niet gehoord en was hierdoor niet op de hoogte van de omstandigheden rond de omgang. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij begrijpt dat de door hem verzochte regeling op dit moment niet kan worden uitgevoerd, maar hij verzoekt het hof duidelijkheid te verschaffen door een omgangsregeling vast te stellen waar naartoe zou kunnen worden gewerkt. Het hof acht dit, hoewel het de wens van de vader begrijpt, op dit moment nog niet in het belang van [de minderjarige] . Het is nog niet duidelijk welke omgangsregeling uiteindelijk passend is voor [de minderjarige] en ook niet of en wanneer onbegeleide omgang mogelijk is. Het hof acht het net als de raad wel van belang dat daarover in de komende maanden meer duidelijkheid komt, zowel voor [de minderjarige] als voor de ouders. Op dit moment acht het hof het – net als de raad, de GI en de moeder – te vroeg om een concrete omgangsregeling vast te stellen. Het hof is van oordeel dat de gezinsvoogd het best in staat is om, met inachtneming van de ontwikkelingen en in overleg met partijen, te bepalen welke omgangsregeling in de komende maanden het meest in het belang van [de minderjarige] is. Gelet op de inzet van beide ouders en de positieve instelling die zij inmiddels in het belang van hun dochter innemen heeft het hof er vertrouwen in dat het de ouders in overleg met de gezinsvoogd zal lukken een voor [de minderjarige] en de ouders passende omgangsregeling te realiseren.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen slaagt de grief van de moeder gedeeltelijk en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure hun kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2020 en opnieuw beschikkende:
stelt als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast dat de gezinsvoogd in overleg met de ouders de frequentie, duur en invulling van de omgang bepaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.B. Knottnerus in tegenwoordigheid van de griffier.