ECLI:NL:GHARL:2021:5703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
21-000397-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van cannabis met betrekking tot de waarborgen van bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 850,- voor het rijden onder invloed van cannabis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het verweer van de verdachte werd ingediend dat er sprake was van schending van strikte waarborgen met betrekking tot het bloedonderzoek, zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. De verdachte stelde dat het bloedmonster niet 'zo spoedig mogelijk' was verzonden naar het laboratorium en dat het laboratoriumonderzoek later dan twee weken na ontvangst van het bloedmonster had plaatsgevonden.

Het hof oordeelde dat, hoewel er een forse vertraging was in de verzending van het bloedmonster, dit niet automatisch leidde tot een schending van de waarborgen. Het hof stelde vast dat de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat gewaarborgd was door de opslag van het bloedmonster bij een temperatuur van -20°C, wat ervoor zorgde dat de concentratie van de rijgevaarlijke stof THC niet kon afnemen. Het hof concludeerde dat de vertraging in de verzending van het bloedmonster niet van invloed was op de betrouwbaarheid van het resultaat van het onderzoek.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 850,-, te betalen in termijnen, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De uitspraak benadrukt het belang van de waarborgen rondom bloedonderzoek in verkeerszaken en de noodzaak om de betrouwbaarheid van de resultaten te waarborgen, zelfs bij vertragingen in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000397-20
Uitspraak d.d.: 15 juni 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 WvSv)
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 januari 2020 met parketnummer 96-141029-19 in de strafzaak tegen

[voornamen & achternaam verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonadres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van – kort gezegd – rijden onder invloed van cannabis veroordeeld tot een geldboete van € 850,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2019 te Amersfoort een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,6 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.

De bewijsmiddelen

1. een in de wettelijke vorm opgemaakt
proces-verbaal rijden onder invloed, genummerd PL0900-2019005224-1, opgemaakt door [naam verbalisant], brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 13 maart 2019, onderaan de pagina gekenmerkt door blad 2 tot en met blad 4, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op blad 2:
Op 4 januari 2019 zag ik verbalisant [naam verbalisant] [voornamen en achternaam verdachte], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], wonende aan [woonplaats], als bestuurder van een Volkswagen Polo op de voor het openbaar verkeer openstaande weg in Amersfoort reed.
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem de speekseltest afgenomen. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de stof cannabis (tetrahydrocannabinol).
Op blad 3:
Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder: geur van cannabis.
Ik vermoedde dat de verdachte onder invloed was van een stof als bedoeld in artikel 8, vijfde lid Wegenverkeerswet 1994.
Op 4 januari 2019 heeft de arts, [naam arts], in mijn aanwezigheid de verdachte bloed afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker ''Analyse'' met nummer TAAV6314NL en SIN-sticker ''Tegenonderzoek'' met nummer TAAV6315NL.
Op blad 4:
Ik heb mij ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen zijn verzonden naar het Labor Mönchengladbach te Maastricht.
2. een
rapport van Labor Mönchengladbach MVZ Dr. Stein & Collegae, opgemaakt op 26 februari 2019 door drs. [naam rapporteur], apotheker, toxicoloog (Eur. Reg. Tox) en forensisch toxicoloog NRGD, bestaande uit vier pagina’s, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
bevindingen van voornoemde deskundige:
Op pagina 1:
Rapport drugs in het verkeer
Datum aanvraag: 4 januari 2019
Verbalisant: [naam verbalisant]
Naam donor: [voornamen en achternaam verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Wijze van ontvangst: Koerier/IPKD
Datum: 30 januari 2019
Items:
SIN-nummer TAAV6314NL: bloed van [voornamen en achternaam verdachte]
SIN-nummer TAAV6315NL: bloed van [voornamen en achternaam verdachte], bestemd voor eventueel tegenonderzoek
Het bloed wordt voor en na de analyse bewaard bij –20⁰C
Op pagina 3:
Resultaten
Aangewezen stof: cannabis
Meetbare stof: THC
Grenswaarde bij enkelvoudig gebruik: 3 microgram per liter
Eindresultaat in bloed (TAAV6314NL): 6,6 microgram per liter
3. een in de wettelijke vorm opgemaakt
proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd PL0900-2019005224-4, opgemaakt door [naam verbalisant], brigadier van politie Midden-Nederland, gesloten en getekend op 5 januari 2019, onderaan de pagina gekenmerkt door blad 1 tot en met blad 3 , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
verklaring van verdachte:
Op blad 2:
Verhoorder: wat voor voertuig heeft u bestuurd?
Verdachte: een personenauto.
Verhoorder: hoeveel drugs heeft u de afgelopen achtenveertig uren gebruikt?
Verdachte: de afgelopen achtenveertig uren heb ik geen drugs gebruikt, van 31 december (het hof begrijpt: 2018) op 1 januari (het hof begrijpt: 2019) was voor het laatst.
4. een in de wettelijke vorm opgemaakt
proces-verbaal, ongenummerd, opgemaakt door [naam verbalisant], hoofdinspecteur van politie, gesloten en getekend op 3 december 2020, bestaande uit twee pagina’s, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 1:
Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie bij het Parket CVOM om het afhandelproces verwerking bloedblokken te beschrijven verklaar ik het volgende. De wijze van bloedafname, de verwerking en verzegeling door de verbalisant zijn gerelateerd in een proces-verbaal. In aanvulling op hetgeen daarover in het proces-verbaal omtrent die verwerking is vermeld, geef ik hierbij procesbeschrijvend aan dat na de bloedafname het verzegelde bloedblok direct door de verbalisant in de daarvoor bestemde vriezer bij een temperatuur van ongeveer –20⁰C in het politiebureau wordt opgeslagen.
Tussen 1 juli 2017 en 1 januari 2019 werd het bloedblok zo spoedig mogelijk na de bloedafname door of namens de politie onder omgevingstemperatuur naar het NFI in Den Haag gestuurd.
Met ingang van 1 januari 2019 is een contract afgesloten tussen de politie en transporteur [naam transportbedrijf] om deze bloedblokken vanuit het politiebureau geconditioneerd te transporteren naar het laboratorium.
De verbalisant meldt het bloedblok aan voor transport en verzending.
Op pagina 2:
Het door de firma [naam transportbedrijf] opgehaalde bloedblok wordt diezelfde of de daaropvolgende werkdag afgeleverd bij het aangegeven laboratorium. In de weekenden en tijdens de nationale feestdagen zijn de laboratoria gesloten.
Indien het bloedblok de volgende werkdag wordt afgeleverd, wordt het bloedblok in de tussenliggende periode opgeslagen in een beveiligde inrichting van [naam transportbedrijf] bij een gelijkblijvende temperatuur van ongeveer –20⁰C
.
Zo is er de waarborg dat vanaf het invriezen door de verbalisant tot het afleveren aan het laboratorium het bloedblok diep bevroren wordt vervoerd, opgeslagen en afgeleverd.
5. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van dr. [naam onderzoeker], forensisch onderzoeker toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut, geadresseerd aan het openbaar ministerie, Parket CVOM in Utrecht, gedateerd 26 maart 2021, met als onderwerpregel “Invloed bewaar- en transportcondities en tijdsduur op rijgevaarlijke stoffen in bloed”, bestaande uit drie pagina’s, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op pagina 1:
Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa –20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek.
Om afbraak van stoffen te voorkomen, wordt het bloed in de vriezer opgeslagen conform de bijlage bij de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Sinds 1 januari 2019 wordt het bloed door de politie in vriezers opgeslagen tot het moment van transport naar de laboratoria. Tevens wordt het bloed sinds 1 maart 2019 in de vriezer getransporteerd van de politie naar de laboratoria. Indien een vervolgtransport nodig is naar een tweede laboratorium vindt het transport eveneens plaats in de vriezer.
Op pagina 2:
Vóór 1 maart 2019 vond het transport van de politie naar de laboratoria plaats bij kamertemperatuur. Het is mogelijk dat tijdens transport bij kamertemperatuur afbraak van rijgevaarlijke stoffen in bloed plaatsvindt. Indien afbraak plaatsvindt, resulteert dit in het meten van lagere concentraties in het bloed dan bij bloedafname aanwezig waren. Een eventuele afname van de concentraties van rijgevaarlijke stoffen in het bloedmonster is altijd in het voordeel van de verdachte. Het is daarentegen niet mogelijk dat de concentratie van rijgevaarlijke stoffen in het bloed toeneemt na bloedafname, ongeacht de bewaar- en transportcondities en de tijdsduur daarvan.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Namens verdachte is aangevoerd dat sprake is van een schending van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit). Daartoe is aangevoerd dat onvoldoende onduidelijk is wat er met het bloedblok is gebeurd na afname op 4 januari 2019 en vóór ontvangst door het Labor Mönchengladbach op 30 januari 2019 en dat die termijn niet als 'zo spoedig mogelijk' kan worden aangemerkt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de onderzoekstermijn van twee van weken zoals bepaald in 16, eerste lid van het Besluit is nageleefd. De raadsman concludeert dat daarmee sprake is van schending van strikte waarborgen op grond waarvan het bestanddeel 'onderzoek' niet kan worden bewezenverklaard, hetgeen tot vrijspraak moet leiden. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat uit de door de advocaat-generaal in aanloop naar de zitting verstrekte algemene informatie niet kan worden geconcludeerd wat met het bloedblok van verdachte is gebeurd.
Het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Het hof stelt voorop dat van 'een onderzoek', zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit, dat ertoe strekt dat na bloedafname het bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt gezonden en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Uit bewijsmiddel 1 blijkt dat verbalisant het van verdachte afgenomen bloed ''overeenkomstig het bepaalde in het Besluit'' direct heeft verpakt en verzegeld. Het hof begrijpt deze zinsnede aldus dat de verbalisant daarmee heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het bloedblok na de afname van het bloed op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit in combinatie met artikel 6, derde lid van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, direct na de afname van het bloed in een voorgeschreven verpakking is verpakt en verzegeld. Met de raadsman constateert het hof dat het bloedblok vervolgens pas ongeveer zesentwintig dagen na de afname is ontvangen door Labor Mönchengladbach. Het hof is van oordeel dat hoewel geen sprake is van een zo spoedig mogelijke bezorging, dit niet betekent dat niet meer kan worden uitgegaan van het onderzoeksresultaat.
Op basis van de door de advocaat-generaal voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting verstrekte algemene informatie in het generieke proces-verbaal en de brief van het NFI, een en ander zoals hiervoor in bewijsmiddelen 4 en 5 is weergegeven, stelt het hof vast dat de politie afgenomen bloed sinds 1 januari 2019 bij een temperatuur van –20°C bewaart. Het hof ziet, gelet op hetgeen verbalisant daarover in bewijsmiddel 1 op ambtseed heeft gerelateerd, geen begin van een vermoeden om aan te nemen dat deze algemene werkwijze in dit geval niet is gehanteerd. Het verweer van de raadsman dat deze algemene informatie niet tot de conclusie kan leiden dat het bloedblok in dit concrete geval ook op de juiste wijze is verpakt en verzegeld slaagt reeds niet op grond van de bovengenoemde bevindingen van de verbalisant. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het bloedblok van verdachte na de afname op 4 januari 2019 door de politie in een vriezer bij een temperatuur van –20°C is bewaard en dat dit daarna op of omstreeks 30 januari 2019 door de koerier is opgehaald en (op kamertemperatuur) is vervoerd naar het Labor Mönchengladbach. Uit bewijsmiddel 5 blijkt dat een bij –20°C opgeslagen bloedblok gedurende minstens zes maanden stabiel is – in die zin dat de concentratie rijgevaarlijke stoffen niet kan afnemen – en dat de concentratie rijgevaarlijke stoffen – mits sprake is van een verzegeld bloedblok – nooit kan toenemen, ongeacht de omstandigheden van de opslag en het transport daarvan.
Op basis van het bovenstaande stelt het hof vast dat de betrouwbaarheid van de bij een later laboratoriumonderzoek vastgestelde concentratie van een rijgevaarlijke stof niet in het geding kan zijn mits sprake is van een deugdelijke verpakking en verzegeling. Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de bevindingen van verbalisant zoals weergegeven in bewijsmiddel 1 naar het oordeel van het hof met zich brengen dat het bloedblok in dit geval op juiste wijze is verpakt en verzegeld. Aldus doet zich naar het oordeel van het hof de situatie voor dat 'slechts' sprake is van een niet tijdig verzonden bloedblok. Het hof is van oordeel dat, hoewel daarmee een onwenselijke vertraging ontstaat in het onderzoek, het enkele (forse) tijdsverloop in het licht van de door de opslag door de politie gewaarborgde betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat, niet met zich kan brengen dat sprake is van schending van enige in het Besluit opgenomen waarborg. Het hof wijst er daarbij ten overvloede op dat het bloedblok voor een tegenonderzoek op initiatief van de verdachte onder diezelfde omstandigheden wordt bewaard. Het hof ziet daarin de bevestiging dat de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat niet in het geding is bij een op deze wijze opgeslagen bloedblok.
Het hof constateert met de raadsman dat tussen de ontvangst van het bloedblok op 30 januari 2019 en het onderzoek door het laboratorium op 26 februari 2019 meer dan de in artikel 16, eerste lid van het Besluit bepaalde twee weken zijn gelegen. Uit bewijsmiddel 2 blijkt echter dat het bloed bij ontvangst door het Labor Mönchengladbach vóór en ná de analyse daarvan op –20°C is bewaard. Op basis van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de bewaring door de politie is het hof van oordeel dat het enkele (forse) tijdsverloop in het licht van de door de opslag door het Labor Mönchengladbach gewaarborgde betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat, niet met zich kan brengen dat sprake is van schending van een waarborg die de juistheid en betrouwbaarheid van het resultaat van het onderzoek beïnvloedt en daarom ook niet van een waarborg die behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee de wetgever het bloedonderzoek heeft omringd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 januari 2019 te Amersfoort een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd
of als bestuurder heeft doen besturenna gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,6 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 850,-.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging strafmatigend rekening te houden met de door hem bepleite schendingen van het Besluit. Verder heeft de raadsman verzocht daarbij rekening te houden met het door verdachte reeds ondergane bestuursrechtelijke traject bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De raadsman heeft geconcludeerd tot oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van cannabis. Volgens verdachte heeft hij voor het laatst cannabis gebruikt tijdens de jaarwisseling van 2018 naar 2019. Voor zover waar disculpeert dat verdachte naar het oordeel van het hof niet. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat drugs langer in het bloed aanwezig blijven dan alcohol. Door binnen een kort tijdsbestek toch weer achter het stuur te kruipen heeft verdachte laten blijken dat hij als verkeersdeelnemer onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor de verkeersveiligheid. Het hof neemt als uitgangspunt dat voor een dergelijk feit een onvoorwaardelijke geldboete van € 850,- moet worden opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte geen relevante recidive heeft. Het hof weegt dit niet strafverhogend of strafmatigend mee.
Namens verdachte is aangevoerd dat hij op het goede pad is. Verdachte heeft schulden en is op dit moment bezig om zijn schulden af te betalen via zijn werk als zzp’er. Het hof ziet daarin geen strafmatigende factor maar ziet daarin wel aanleiding om termijnbetalingen te bepalen.
Alles afwegend legt het hof aan verdachte een geldboete van € 850,- op, te betalen in acht maandelijkse termijnen van € 100,- en één maandelijkse termijn van € 50,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,– (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
8 (acht) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 100,– (honderd euro) en 1 (één) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 50,– (vijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 15 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.