ECLI:NL:GHARL:2021:569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.279.577
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning van kinderen door een vader met een bigaam huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot erkenning van twee kinderen door [verzoeker]. [Verzoeker], geboren in 1964 te Somalië, is in 1992 gehuwd met [H] en heeft in 2011 een tweede huwelijk gesloten met [J] in Ethiopië. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die niet automatisch de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen vanwege de bigamie die in Nederland niet erkend wordt. In 2018 heeft [verzoeker] de ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) verzocht om de kinderen te erkennen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat eerder overgelegde documenten niet correct waren. Na een eerdere afwijzing door de rechtbank Gelderland, heeft [verzoeker] in hoger beroep nieuwe documenten overgelegd die door de IND als authentiek zijn beoordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2021 heeft [verzoeker] zijn wens om de kinderen te erkennen benadrukt, en de ABS heeft verklaard dat de verschillen in de eerder overgelegde documenten twijfel hebben gezaaid over de juistheid van de gegevens. Het hof heeft geoordeeld dat de nieuwe documenten voldoen aan de vereisten voor erkenning en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof gelast de ABS om de akten van erkenning op te maken voor de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.577
(zaaknummer rechtbank Gelderland 354501)
beschikking van 21 januari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [B] ,
zetelende in het gemeentehuis, gevestigd te [A]
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de ABS.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 juni 2020;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2021 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van [C] , tolk in de Somalische taal. Namens de ABS is [D] verschenen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Jap-A-Joe namens [verzoeker] een kopie van het identiteitsbewijs van [E] , geboren [in] 2020 te [F] , Ethiopië, overgelegd.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] , geboren [in] 1964 te [G] , Somalië, is in 1992 te [G] gehuwd met [H] (hierna: [H] ).
[verzoeker] kwam in januari 1995 als vluchteling naar Nederland en verkreeg door naturalisatie bij Koninklijk Besluit van 18 mei 2011 de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Staande zijn huwelijk met [H] is [verzoeker] [in] 2011 te [I] naar Ethiopisch recht gehuwd met [J] (hierna: [J] ), wonende in Ethiopië.
Uit laatstgenoemd huwelijk zijn, beiden te [I] in Ethiopië, geboren:
- [de minderjarige1] , hierna: [de minderjarige1] , [in] 2012;
- [de minderjarige2] , hierna: [de minderjarige2] , [in] 2013.
3.3
Het huwelijk van [verzoeker] en [H] is [in] 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van Den Haag.
3.4
[in] 2020 is uit het huwelijk van [verzoeker] en [J] geboren:
[E] . Hij heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.5
Het bigaam huwelijk van [verzoeker] met [J] werd in Nederland op grond van artikel 10:32 van het Burgerlijk Wetboek (BW), als strijdig met de Nederlandse orde, niet erkend. Als gevolg hiervan kregen de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet door afstamming van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] kon ten tijde van de geboorte van die kinderen op grond van de toen geldende wet als gehuwd man geen kinderen erkennen.
3.6
[verzoeker] wenst familierechtelijke betrekkingen te laten ontstaan met de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en heeft daartoe, door brief van zijn advocaat van 6 november 2018, de ABS verzocht die kinderen te mogen erkennen.
3.7
De ABS heeft bij beschikking van 23 april 2019 geweigerd de akte van erkenning van de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op te maken. De ABS heeft daartoe overwogen dat [verzoeker] eerder akten (geboorteakten van de kinderen en huwelijksakte) uit Somalië had overgelegd die niet juist bleken te zijn. De gegevens van de kinderen op de later overgelegde akten uit Ethiopië weken af van de gegevens op de eerder overgelegde akten.
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] ex artikel 1:27 BW, inhoudende de ABS te gelasten akten van erkenning op te maken, waarbij de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door hem als zijn kinderen kunnen worden erkend, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn verzoek alsnog toe te wijzen.
4.2
De ABS heeft een verweerschrift ingediend. De ABS stelt, althans zo begrijpt het hof die stelling, dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
5. De motivering van de beslissing
5.1
[verzoeker] stelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen. Hij erkent dat een aantal gegevens in de door hem eerder overgelegde akten niet juist waren. De oorzaak daarvan lag in het onprofessioneel handelen van de persoon die voor hem de akten in Somalië had geregeld. Hij erkent dat hij bij het ontvangen en indienen van die akten beter had moeten opletten maar wijst er op dat hij geen kwade bedoelingen heeft gehad. Daarom heeft hij nu gemeend om de correcte stukken te overleggen door de tussenkomst van een advocaat. De akten zijn bovendien door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) authentiek bevonden. Het kan niet zo zijn dat hij, omdat hij ooit onjuiste akten heeft overgelegd, nu met correcte akten ook geen erkenning meer kan krijgen. De ABS heeft niet gemeld wat er van hem nog meer wordt verlangd. [verzoeker] is bereid mee te werken aan een DNA-onderzoek.
5.2
De ABS stelt het volgende. Elk verzoek, ook een herhaald verzoek, wordt opnieuw beoordeeld. In dit geval is echter sprake geweest van twee verzoeken, waarbij de gegevens onderling van elkaar verschillen. Het mag zo zijn dat de IND de akten als echt heeft beoordeeld, maar het gaat om meer dan de authenticiteit. Ook de inhoudsgegevens moeten gecontroleerd worden. Er zijn echter verschillen geconstateerd in die gegevens. Dat de laatst overgelegde akten echt zijn bevonden, maakt nog niet dat de daarop vermelde gegevens juist zijn. Ook de uitslag van een DNA-onderzoek zegt nog niets over de juistheid van de gegevens op de akten. Omdat door de ABS niet kan worden vastgesteld wat de juiste identiteitsgegevens zijn van de te erkennen kinderen, is het niet mogelijk de juistheid van deze gegevens in de op te maken erkenningsakten te borgen. Het is aan de rechter om hier knopen in door te hakken.
5.3
Het hof overweegt als volgt. [verzoeker] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat een vriend van hem destijds de eerste voor de erkenning benodigde documenten naar hem heeft gezonden. [verzoeker] heeft wel geconstateerd dat de in die documenten opgenomen gegevens van de kinderen op een aantal onderdelen niet juist waren, maar hij heeft zich niet gerealiseerd dat dit aan erkenning van de kinderen in de weg zou staan. [verzoeker] heeft ter zitting voorts verklaard dat het zijn grote wens is en dat hij het heel belangrijk vindt om de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als zijn kinderen te erkennen. Zijn jongste kind heeft, net als [verzoeker] zelf, de Nederlandse nationaliteit en hij wil dit ook graag voor zijn oudste kinderen. Daarvoor is eerst erkenning nodig. Hij heeft nieuwe documenten overgelegd, waarin de juiste gegevens van de kinderen zijn opgenomen. Deze documenten zijn door de IND op echtheid gecontroleerd en vervolgens echt bevonden.
De vertegenwoordigster van de ABS heeft tijdens de zitting verklaard dat zij weliswaar het belang van [verzoeker] ziet om zijn kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te erkennen, maar dat de door haar geconstateerde verschillen tussen de aanvankelijk overgelegde documenten en de nadien overgelegde documenten bij haar zodanige twijfel heeft opgeroepen dat zij de akten van erkenning niet wilde opmaken. De vertegenwoordigster van de ABS heeft voorts desgevraagd verklaard dat, indien zij de aanvankelijk overgelegde onjuiste documenten nooit had gezien, de nadien door de IND als echt bevonden documenten voor haar aanleiding zouden zijn geweest de akten van erkenning van de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op te maken.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] om de ABS te gelasten de akten van erkenning van de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door [verzoeker] op te maken, kan worden toegewezen. Gelet op hetgeen tijdens de zitting is verklaard is voldoende komen vast te staan dat [verzoeker] belang heeft bij erkenning van de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat voldoende aannemelijk is geworden dat de laatste door [verzoeker] overgelegde documenten, die door de IND als echt zijn bevonden, voldoen aan de vereisten voor het opstellen van de akten tot erkenning.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 maart 2020 en opnieuw beschikkende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [B] om de akten van erkenning door [verzoeker] van de kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren te [I] in Ethiopië [in] 2012 en
- [de minderjarige2] , geboren te [I] in Ethiopië [in] 2013
op te maken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, A. Smeeïng-van Hees en R. Krijger, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.