ECLI:NL:GHARL:2021:5677
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de uitleg en handhaving van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van VMB Metaalbewerking B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel. VMB had in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerde, die eerder werkzaam was bij VMB, een boete van € 25.000 zou betalen wegens schending van een relatiebeding. Dit relatiebeding verbiedt de werknemer om gedurende 24 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zakelijke contacten aan te gaan met relaties van de werkgever. De kantonrechter had geoordeeld dat VMB niet had aangetoond dat de geïntimeerde zakelijke contacten had onderhouden met ETC Nederland, een relatie van VMB, en had de vordering afgewezen.
In hoger beroep heeft VMB twee grieven ingediend. De eerste grief betreft het oordeel van de kantonrechter dat VMB bewijs moest leveren van de relatie tussen VMB en ETC Nederland. De tweede grief betreft het oordeel dat VMB niet in dat bewijs was geslaagd. Het hof heeft beide grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat VMB niet heeft aangetoond dat ETC Nederland als relatie in de zin van het relatiebeding kan worden beschouwd. Het hof heeft daarbij het Haviltex-criterium toegepast, dat vereist dat de betekenis van een beding in een overeenkomst wordt vastgesteld aan de hand van wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Het hof heeft vastgesteld dat de werkzaamheden die VMB als onderaannemer voor BAM heeft verricht bij ETC Nederland niet voldoende zijn om te concluderen dat ETC Nederland een zakelijke relatie van VMB is. De enkele omstandigheid dat VMB eenmalig een offerte heeft gedaan en een staalplaat heeft geleverd, is niet voldoende om te spreken van een zakelijke relatie in de zin van het beding. Het hof heeft de grieven van VMB verworpen en de eerdere vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij VMB in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.