ECLI:NL:GHARL:2021:5625

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
200.288.544/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en veiligheid van kinderen in het kader van zorgregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de omgangsregeling van twee jonge kinderen, geboren uit de relatie tussen de appellante (de vrouw) en de geïntimeerde (de man). De vrouw heeft in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2020 aangevochten, waarin zij werd veroordeeld tot nakoming van een zorgregeling die op 22 januari 2020 door de rechtbank was vastgesteld. De zorgregeling hield in dat de kinderen om de week van vrijdag tot zondag bij de man verblijven. De vrouw heeft de zorgregeling vanaf oktober 2020 niet nagekomen, omdat zij vreesde voor de veiligheid van de kinderen tijdens hun verblijf bij de man, die toen in een loods woonde zonder officiële woonbestemming.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de man inmiddels niet meer in de loods woont, maar in een woning met zijn huidige partner. De vrouw heeft echter bezwaren geuit over de veiligheid van de kinderen in de nieuwe woning, met name over de zolder waar de kinderen zouden slapen. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderen pas op de zolder mogen slapen als er een vaste trap naar de zolder is geïnstalleerd, omdat de huidige vlizotrap een gevaar vormt voor de kinderen van vier en zes jaar oud. Het hof heeft de vrouw veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, maar met de voorwaarde dat de kinderen niet op de zolder mogen slapen zolang deze niet veilig toegankelijk is. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.544/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 176061)
arrest in kort geding van 8 juni 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
de man,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Op 16 maart 2021 heeft het hof een tussenarrest gewezen, waarbij een mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer van het hof is bepaald. Het hof neemt de inhoud van dit tussenarrest hier over.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 9 april 2021 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 16 april 2021;
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 19 april 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rauwerda van 20 april 2021 met productie(s).
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4
De vrouw vordert in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2020 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de man zoals opgenomen in de inleidende kort geding dagvaarding alsnog af te wijzen en te bepalen dat de zorgregeling, opgenomen in de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2020 wordt opgeschort, totdat de man heeft zorggedragen voor een veilige woonruimte waar hij tezamen met de kinderen kan verblijven.
1.5
De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2020.

2.De vaststaande feiten

2.1
Uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan zijn geboren:
- [de minderjarige1] [in] 2014; en
- [de minderjarige2] [in] 2016.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden hierna gezamenlijk ook aangeduid als: de kinderen. De man heeft de kinderen erkend en partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
22 januari 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een zorgregeling vastgesteld op grond waarvan de kinderen om de week van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven en voorts de helft van de vakanties en feestdagen, in nader onderling overleg te bepalen. De zorgregeling uit deze beschikking wordt hierna aangeduid als: de zorgregeling.
2.3
De vrouw is de zorgregeling vanaf 10 oktober 2020 niet meer nagekomen. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2020 is zij de zorgregeling aanvankelijk weer nagekomen, maar daar is zij op enig moment opnieuw mee gestopt.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De man heeft de vrouw op 27 november 2020 gedagvaard in kort geding en gevorderd haar te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 22 januari 2020, onder verbeurte van een dwangsom. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.2
De voorzieningenrechter heeft op 18 december 2020 mondeling uitspraak gedaan, waarvan de schriftelijke uitwerking op 22 december 2020 is vastgesteld. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld tot nakoming van de in de beschikking van 22 januari 2020 vastgelegde zorgregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling, met een maximum van € 2.000,-. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.2
Het hof ziet in de aard van de zaak, te weten nakoming van een zorgregeling, ook in hoger beroep een voldoende spoedeisend belang en zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
4.3
Evenals de voorzieningenrechter, neemt het hof bij de beoordeling tot uitgangspunt dat de zorgregeling, zoals deze door de rechtbank in haar beschikking van 22 januari 2020 is vastgesteld, dient te worden nagekomen. Hiervan kan niet worden afgezien, tenzij er voldoende zwaarwegende redenen zijn om de zorgregeling – al dan niet tijdelijk – niet (langer) na te komen.
4.4
In eerste aanleg voerde de vrouw als hoofdreden voor het stopzetten van de zorgregeling aan dat zij vreesde voor de veiligheid van de kinderen op het moment dat deze bij de man verbleven. De man woonde toentertijd in [C] in een loods, die geen officiële woonbestemming had. Ook met de kinderen verbleef de man in deze loods. Hoewel de man aanvoerde dat zijn verblijf in de loods door de gemeente werd gedoogd, dat de loods over een apart woongedeelte beschikte en dat de veiligheid van de kinderen en hemzelf in de loods voldoende was gewaarborgd, zag de vrouw hierin reden om de zorgregeling op te schorten. De voorzieningenrechter had echter geen twijfels over de veiligheid, die zodanig waren dat deze maakten dat de kinderen niet langer bij de man in de loods zouden kunnen verblijven en veroordeelde de vrouw tot nakoming van de zorgregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.5
Tegen dat oordeel is de vrouw met één grief in hoger beroep gekomen. Deze grief houdt in dat de vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling ten onrechte is toegewezen. Ter onderbouwing voert de vrouw aan dat het niet klopt dat het verblijf van de man in de loods door de gemeente wordt gedoogd en dat de loods juist alleen als bedrijfsruimte mag worden gebruikt, dat zij – anders dan de voorzieningenrechter heeft aangenomen – niet op de hoogte was van het verblijf van de man in de loods toen de zorgregeling in januari 2020 werd overeengekomen en dat er wel degelijk twijfels bestaan over de veiligheid van de kinderen tijdens hun verblijf in de loods.
4.6
Vast staat dat de woonsituatie van de man inmiddels is gewijzigd. Hij woont al geruime tijd niet meer in de loods in [C] , maar is ingetrokken bij zijn huidige partner in de woning in [B] , aan de [a-straat1] . Als de kinderen in het kader van de zorgregeling bij de man zijn, verblijven ook zij in deze woning. De vraag of de loods al dan niet een voldoende veilige omgeving is voor de kinderen behoeft daarmee in hoger beroep geen beantwoording meer.
4.7
Daarmee zijn de bezwaren van de vrouw tegen nakoming van de zorgregeling echter niet weggenomen. Ook in deze woning maakt zij zich zorgen over de veiligheid van de kinderen. De vrouw heeft – onweersproken – tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de kinderen in deze woning op de zolder slapen en dat deze zolder alleen via een vlizotrap toegankelijk is. De trap zelf en het trapgat eromheen vormen volgens de vrouw een gevaar voor de kinderen van nu vier en zes jaar oud, bijvoorbeeld als zij ’s nachts naar het toilet moeten. Daarnaast heeft de vrouw een e-mailbericht van de verhuurder van de woning, woningcorporatie [D] , in het geding gebracht waaruit blijkt dat de zolder geen officiële slaapkamer is. Ter zitting heeft de vrouw aan haar bezwaren nog toegevoegd dat de
cv-installatie van de woning zich op de zolder bevindt en dat er in verband met de geringe stahoogte onvoldoende ventilatie op de zolder mogelijk is. Ook hiervan gaat volgens de vrouw een gevaar uit voor de kinderen wanneer zij op de zolder slapen. Omdat de veiligheid van de kinderen tijdens de overnachting op de zolder bij de man niet is gegarandeerd, is onverkorte nakoming van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen en dient deze te worden opgeschort, aldus de vrouw. Als de kinderen in een van de andere slaapkamers in het huis zouden kunnen slapen als zij bij de man verblijven, zou de vrouw de zorgregeling wel nakomen, zo verklaarde zij ter zitting.
4.8
De man heeft aangevoerd dat hij veel van de kinderen houdt en hun veiligheid altijd voorop stelt. De vrouw mag erop vertrouwen dat hij alle maatregelen neemt die daarvoor nodig zijn. De zolder is niet één grote ruimte, maar het slaapgedeelte van de kinderen is door middel van een stenen tussenwand afgescheiden van de rest van de zolder. De kinderen slapen daardoor niet in de ruimte waar de cv-ketel hangt. Het slaapgedeelte beschikt over een dakraam, dus lichtinval en ventilatie zijn geen probleem. Onweersproken stelt de man verder dat hij contact heeft opgenomen met verhuurder [D] en toestemming heeft gekregen om, op eigen kosten, in de woning een vast trap naar de zolder te (laten) plaatsen, die de bestaande vlizotrap vervangt. Er is al een aannemer in het huis geweest om de situatie ter plaatse op te nemen en die is tot de conclusie gekomen dat het plaatsen van een vaste trap mogelijk is. De man heeft verklaard nu met zijn vriendin te sparen om het plaatsen van een vaste trap ook financieel mogelijk te maken. Ter zitting verklaarde de man te verwachten dat de vaste trap binnen drie maanden kan zijn gerealiseerd. Voor het doen van deze investering is het voor de man belangrijk om zeker te weten dat daarmee de zorgregeling tussen hem en de kinderen, inclusief overnachtingen, weer doorgang kan vinden. De man vreest echter dat de vrouw dan weer nieuwe bezwaren zal opwerpen tegen nakoming van de zorgregeling, zoals gebeurd is na de verhuizing van de man uit de loods in [C] naar de huidige woning in [B] . De man heeft ten slotte verklaard dat er twee andere kinderslaapkamers in het huis aanwezig zijn, waar de beide kinderen van zijn vriendin slapen. De (medische) situatie van deze beide kinderen staat er volgens de man aan in de weg dat zij eenmaal in de veertien dagen hun slaapkamer voor twee nachten delen. Zij moeten echt een eigen plekje hebben.
4.9
Het hof stelt voorop dat een ongestoorde omgang van de kinderen met hun beide ouders in het belang is van de kinderen. Zoals de raad al ter zitting bij de rechtbank naar voren bracht, is het daarom van belang dat het contact tussen de man en de kinderen zo snel mogelijk wordt hersteld. Weliswaar hebben de kinderen momenteel wel incidenteel contact met de man, maar het belang van de kinderen brengt mee dat dit contact weer op regelmatige wijze gestalte dient te krijgen en dat de kinderen ook bij de man kunnen blijven slapen.
De vrouw onderschrijft dit belang. Daarom moedigt het hof de ouders dringend aan om serieus werk te maken van het KKE-traject waarvoor zij zijn aangemeld. Verbetering van de onderlinge verhouding tussen de vrouw en de man, in hun hoedanigheid als ouders van de kinderen, maakt de uitvoering van een zorgregeling, nu en in de toekomst, eenvoudiger en is daarmee zonder meer in het belang van de kinderen.
4.1
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de situatie op de zolder van de woning van de man zodanig is, dat deze in verband met de veiligheid van de kinderen die daar moeten overnachten, rechtvaardigt dat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet nakomt. Het enkele feit dat de zolder volgens de verhuurder geen officiële slaapkamer is, betekent nog niet dat de kinderen daar niet veilig zouden kunnen slapen. Dat het slaapgedeelte op de zolder door een stenen tussenwand is afgescheiden van de rest van de zolder, wat door de vrouw niet is weersproken, dat de kinderen daardoor in een andere ruimte slapen dan de ruimte waar de cv-ketel hangt, en dat het slaapgedeelte over een dakraam beschikt dat zorgt voor lichtinval en ventilatiemogelijkheid, maakt dat voor het hof niet aannemelijk is geworden dat de situatie op de zolder zodanig onveilig is voor de kinderen dat dit aan nakoming van de zorgregeling in de weg moet staan. De omstandigheid dat de kinderen in deze ruimte slapen als zij in het kader van de zorgregeling bij de man verblijven, maakt dan ook niet dat de vrouw haar verplichting tot nakoming van de zorgregeling niet behoeft na te leven.
4.11
Anders oordeelt het hof over de aanwezigheid van de vlizotrap, die nu toegang geeft tot de zolder. Het hof vindt dat een dergelijke trap en met name ook het trapgat op de zolder rondom deze trap voor kinderen in de leeftijd van vier en zes jaar een gevaarlijke situatie oplevert. De man heeft weliswaar aangegeven de kinderen te helpen bij het beklimmen en afdalen van de trap, maar het hof ziet niet in hoe deze hulp gestalte moet krijgen als bijvoorbeeld een van de kinderen ’s nachts naar beneden moet om naar het toilet te gaan. Uit de stellingen en ondernomen acties van de man leidt het hof af dat de man ook zelf een vaste trap naar de zolder veiliger acht voor de kinderen. Het hof acht daarmee voldoende aannemelijk dat de slaapruimte voor de kinderen op zolder op dit moment niet voldoende veilig is. Daarom zal het hof beslissen dat de kinderen in het kader van de zorgregeling bij de man pas weer op de zolder mogen overnachten als er een vaste trap naar de zolder is geïnstalleerd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat dit volgens de verklaring van de man zelf op korte termijn kan zijn gerealiseerd. Het hof is echter van oordeel dat de zorgregeling tussen de man en de kinderen in het belang van de kinderen ook in de tussentijd met overnachtingen bij de man doorgang moet kunnen vinden. Dit zou kunnen door de kinderen voor de periode dat de vaste trap naar de zolder nog niet is gerealiseerd op een andere plek in de woning te laten slapen. Dat dit voor een dergelijke korte periode onmogelijk is, heeft de man onvoldoende onderbouwd.

5.De slotsom

5.1
De grief van de vrouw slaagt in zoverre, dat het hof aanleiding ziet om aan de veroordeling van de vrouw tot nakoming van de zorgregeling zoals deze in de bestreden uitspraak van de voorzieningenrechter is opgenomen, de voorwaarde te verbinden dat de kinderen bij de man niet op de zolder overnachten zolang de zolder niet via een vaste trap toegankelijk is. Dit betekent dat indien de man de kinderen toch al voor die tijd op de zolder laat slapen, de veroordeling van de vrouw tot nakoming van de zorgregeling niet geldt. Om te voorkomen dat de vrouw, ook als de man de voorwaarde niet zou naleven (en de kinderen dus wel op zolder zou laten slapen nog voordat de vaste trap is geplaatst), op basis van de bestreden uitspraak van de voorzieningenrechter nog dwangsommen kan verbeuren, zal het hof de bestreden uitspraak niet bekrachtigen onder verbinding van een voorwaarde aan de veroordeling tot nakoming van de zorgregeling, maar de uitspraak vernietigen. Het hof zal daarbij de vrouw opnieuw, en in zoverre in navolging van de voorzieningenrechter, veroordelen tot nakoming van de tussen partijen geldende zorgregeling, onder verbeurte van een dwangsom, maar aan deze veroordeling de hiervoor genoemde voorwaarde verbinden. Het hof realiseert zich dat controle op de naleving van de voorwaarde (door de vrouw) niet goed mogelijk is – de vrouw heeft niet het recht om de woning zonder toestemming van de man te betreden –, maar gaat ervan uit dat de man zijn verantwoordelijkheid in deze zal nemen en de kinderen behoedt voor onveilige situaties.
5.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en het geschil de zorgregeling ten aanzien van de uit deze relatie geboren kinderen betreft, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 december 2020 en doet opnieuw recht:
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de in de beschikking van 22 januari 2020 vastgelegde zorgregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft met de nakoming van deze veroordeling, met een maximum van € 2.000,-, onder de voorwaarde dat de man de kinderen in het kader van de zorgregeling niet op de zolderetage van de woning aan de [a-straat1] te [B] laat slapen zolang en voor zover deze zolder niet door middel van een vaste trap toegankelijk is;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van deze procedure in beide instanties, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, O.E. Mulder en M. Weissink en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
8 juni 2021.