De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”. Deze gedraging zou zijn verricht op 24 januari 2019 om 19:04 uur op de Laan van Nieuw Oosteinde in Voorburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat in artikel 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is neergelegd wanneer een overtreding kan worden aangemerkt als een strafbaar feit. Op grond van dit artikel is artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het RVV 1990 niet aangemerkt als een strafbaar feit. Om die reden is de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa), die is aangesteld in het domein generieke opsporing niet bevoegd om een sanctie op te leggen. Er is geen strafbaar feit gepleegd en ook is geen sprake van een verordening of een keur. De sanctie is daarom ten onrechte aan de betrokkene opgelegd volgens de gemachtigde.
3. Artikel 92, eerste lid, van het RVV 1990 luidt als volgt:
“Overtreding van de artikelen 3 tot en met 12, 14 tot en met 27, 30, eerste lid, 31 tot en met 43, 45, 46, 49 tot en met 61b, 62, met uitzondering van verkeersbord C22 van bijlage I, 68, zesde lid, 74, tweede lid, 82, 82a, 83 en 86b is een strafbaar feit.”
4. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 62 jo. artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het RVV 1990. Nu een overtreding van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het RVV 1990 valt onder artikel 62 van het RVV – dat weggebruikers verplicht gevolg geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden – is, in tegenstelling tot dat wat de gemachtigde betoogt, wel degelijk sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 92 van het RVV 1990.
5. De sanctie is opgelegd door een boa die werkzaam is in het domein generieke opsporing. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in combinatie met artikel 3, eerste lid, jo. artikel 2, eerste lid, van de Wahv zijn boa’s bevoegd voor gedragingen als de onderhavige een administratiefrechtelijke sanctie op te leggen. De Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar verzetten zich evenmin tegen het opleggen van een administratiefrechtelijke sanctie voor een gedraging als de onderhavige door een boa werkzaam in het domein generieke opsporing. De stelling van de gemachtigde dat de ambtenaar die de onderhavige sanctie heeft opgelegd hiertoe niet bevoegd is, volgt het hof dan ook niet.
6. De gemachtigde voert verder aan dat de conclusie dat de betrokkene het rode licht heeft genegeerd berust op een aanname. De ambtenaar was niet ter plaatse en de foto’s zijn veel te donker om te kunnen concluderen dat de betrokkene het rode licht heeft genegeerd dan wel niet is gestopt voor de stopstreep.
7. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De overtreding werd met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto’s vastgelegd.
Foto 1: het betreffende voertuig activeert de radardetectie of lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het rode licht reeds 0,4 seconden.
Foto 2: circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden.”
9. Het dossier bevat verder twee foto’s van de gedraging. Hierop is het voertuig met kenteken [kenteken] te zien op de rechterrijbaan. Het verkeerslicht straalt dan rood licht uit. Op de eerste foto bevindt het voertuig zich ter hoogte van de stopstreep. Op de tweede foto is te zien dat het voertuig verder is gereden en zich voorbij het verkeerslicht aan de rechterzijde van de weg bevindt. Ook op dat moment straalt het verkeerslicht rood licht uit. Uit de gegevens in de databalk onder de foto’s blijkt dat het verkeerslicht 0,4 seconden rood licht uitstraalde op het moment dat de eerste foto werd genomen en 1,4 seconden op het moment dat de tweede foto is genomen.
10. Op basis van het foto’s kan worden vastgesteld dat de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd terwijl het rood licht uitstraalde en dus dat de gedraging is verricht.
11. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786). De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.