ECLI:NL:GHARL:2021:5574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
200.288.642
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige kinderen met ernstige ontwikkelingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, die beiden afkomstig zijn uit Syrië, hebben te maken met ernstige ontwikkelingsproblemen bij hun kinderen, die getraumatiseerd zijn door hun verleden in Syrië. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 12 oktober 2020 het gezag van de ouders beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, omdat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders een wisselende houding hebben getoond in hulpverleningstrajecten en dat de kinderen meer vragen dan de ouders kunnen bieden. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. De belangen van de kinderen staan voorop, en het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet kunnen fungeren als dagelijkse opvoeders en verzorgers van de kinderen.

De kinderen zijn sinds 2018 onder toezicht gesteld en zijn uit huis geplaatst. De ouders hebben in het verleden verschillende keren geprobeerd om terug te keren naar een situatie met de kinderen, maar deze pogingen zijn steeds mislukt. Het hof heeft benadrukt dat de ouders een belangrijke rol in het leven van de kinderen moeten blijven spelen, maar dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding voorop staan. De beslissing van het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen biedt de kinderen de nodige zekerheid en duidelijkheid over hun opvoedingssituatie, wat essentieel is voor hun ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.642
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 503096)
beschikking van 1 juni 2021
inzake
[de vader],
verder te noemen: de vader,
en
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
gezamenlijk verder te noemen: de ouders,
beide wonende te [A] ,
advocaat: mr. R. Dijkstra te Doorn,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 12 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 11 januari 2021;
  • het verweerschrift, en
  • een journaalbericht van mr. Dijkstra met een productie.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige dochters [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben in een kindgesprek op 19 april 2021 aan het hof verteld wat hun mening is ten aanzien van hun eigen woon- en opvoedsituatie en ten aanzien van het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van hun ouders.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de ouders in persoon, bijgestaan door hun advocaat en [B] (tolk in de Arabisch-Syrische taal, tolknummer [nummer] );
  • [C] namens de raad;
  • [D] , gezinsvoogd van [de minderjarige2] , en [E] , gedragswetenschapper, namens de GI.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben de navolgende minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige1] , geboren op 26 februari 2005 te [F] (Syrië),
  • [de minderjarige2] , geboren op 4 augustus 2006 te [F] (Syrië),en
  • [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren op 1 december 2013 te [F] (Syrië).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over deze kinderen.
Zij hebben ook nog een meerderjarige dochter, [G] genaamd.
3.2
Bij beschikking van 11 september 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 11 december 2018. Bij beschikking van 10 december 2018 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 10 december 2019. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 10 december 2020.
3.3
De kinderen zijn vanaf 11 september 2018 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, omdat zij het niet eens zijn met de beëindiging van hun gezag over de kinderen.
De ouders verzoeken het hof , uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo begrijpt het hof, dat het verzoek van de raad alsnog zal worden afgewezen. Daardoor zullen de ouders belast blijven met het ouderlijk gezag over de kinderen.
4.3
De raad voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Ten slotte is het belangrijk dat een ouder bereid is (en blijft) om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien. Maar ook dan staat het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie voorop en kan beëindiging van het gezag nog steeds nodig zijn.
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen over de beëindiging van het gezag. De ouders zijn onvoldoende in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Het hof verwacht ook niet dat de ouders dat op een voor de kinderen aanvaardbare termijn misschien wel zouden kunnen. Aan de wettelijke voorwaarden voor de beëindiging van het gezag is voldaan.
5.5
Gebleken is dat de kinderen alle drie getraumatiseerd zijn door hun verleden in Syrië.
De vader is in oktober 2015 met [de minderjarige2] uit het oorlogsgebied rond [F] naar Nederland gevlucht. In november 2016 zijn de moeder en de andere drie kinderen in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen.
In september 2018 zijn de kinderen met de moeder in een vrouwenopvang op een geheime locatie geplaatst. Veilig Thuis vermoedde dagelijks fors fysiek en emotioneel geweld door de vader jegens de moeder en de kinderen. De moeder zou door de vader eerder ook veel mishandeld zijn. In gesprekken die de kinderen met de kinderarts hebben gevoerd gaven zij voorbeelden van de ernstige mishandeling van hen door de vader. De moeder heeft in verband daarmee de mogelijkheid gekregen voor een plaatsing in de vrouwenopvang samen met haar kinderen. Volgens de moeder waren de verhalen van de kinderen over hetgeen zich thuis afspeelde niet juist. De moeder wilde samen met de kinderen vanuit de vrouwenopvang naar de vader terugkeren. In verband met die ontwikkeling, waarvan wordt ingeschat dat deze niet veilig is, zijn de kinderen individueel geplaatst op geheime locaties.
Na de terugkeer van de moeder bij de vader, is de moeder in april 2019 opnieuw vertrokken naar een vrouwopvang, maar medio mei is zij vervolgens weer teruggegaan naar de vader. In juni 2019 zijn de ouders samen aangemeld voor een gezinsopname bij een GGZ-instelling in [H] . Tijdens de intake in oktober 2019 meldde de moeder weer geweld en onderdrukking door de vader. Daarop heeft de vader zich teruggetrokken en is het plan gevormd om een woning voor de moeder te zoeken en de kinderen middels een traject bij haar terug te plaatsen. De plannen daarvoor waren al in een vergevorderd stadium, maar ook deze zijn weer onverwacht afgebroken door de moeder en zij is in december 2019 weer teruggekeerd naar de vader.
De steeds wisselende situatie tussen de ouders is zeer schadelijk geweest voor de kinderen en heeft veel onrust veroorzaakt, in ieder geval voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Er waren concrete stappen voor [de minderjarige1] om weer bij de moeder te gaan wonen en [de minderjarige2] was met het oog op de mogelijke terugkeer naar de moeder inmiddels ook al naar een ander gezinshuis dichter bij [H] (in [I] ) geplaatst. Dat de ouders thans stellen dat zij de gang van zaken in Nederland niet goed kenden en dachten dat de moeder door (opnieuw) mishandeling door de vader te melden de kinderen bij haar zou kunnen krijgen, maakt het feit dat de kinderen door de steeds wisselende signalen vanuit de ouders zijn beschadigd, naar het oordeel van het hof eerder meer dan minder kwalijk. Daaruit blijkt namelijk ook dat de ouders bereid zijn om hun relaas van de feiten aan te passen naar wat zij in hun belang achten.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de ouders gesteld dat de vader geheel voorwaardelijk is veroordeeld voor mishandeling van de moeder en dat dus geen sprake is geweest van een verontrustende thuissituatie. Het hof stelt vast dat ook een voorwaardelijke veroordeling inhoudt dat de ten laste gelegde feiten bewezen zijn verklaard. Daarbij heeft het hof geen inzicht in de voorwaarden die zijn gesteld. Door de gang van zaken gedurende de afgelopen jaren bestaat onvoldoende zicht op de veiligheid in het gezin van de ouders.
5.6
Uit de stukken komt naar voren dat de kinderen alle drie kampen met ernstige ontwikkelingsproblemen en dat het niet goed gaat met de kinderen. Zo valt in de overgelegde stukken te lezen:
- [de minderjarige1] heeft in een pleeggezin gewoond maar was daar gedragsmatig moeilijk te hanteren. Na een suïcidepoging is zij kort opgenomen geweest in een GGZ-instelling om daarna teruggeplaatst te kunnen worden bij de moeder. Sinds 8 mei 2020 verblijft zij in een perspectief-biedend pleeggezin. Zij wenste uitdrukkelijk niet meer bij haar ouders te hoeven wonen en de jaarlijkse verlengingen brachten volgens de professionals spanningen voor haar mee. Gezien wordt door de professionals dat [de minderjarige1] warrig is en last heeft van haar trauma, haar emotieregulatie is een aandachtspunt.
[de minderjarige1] heeft eenmaal per week contact met haar ouders en blijft ook wel eens bij ze slapen. Sinds kort geeft [de minderjarige1] aan dat zij wel weer bij haar ouders wil wonen.
  • Uit intelligentieonderzoek bij [de minderjarige2] is gebleken dat zij op zwakbegaafd niveau functioneert en dit wordt verder onderzocht. Haar wens is om weer bij haar ouders te gaan wonen. [de minderjarige2] is overgeplaatst en woont nu in een gezinshuis in [A] dichterbij haar ouders. Ze heeft veel structuur, dagelijks begeleiding en aansturing op haar eigen niveau nodig. Zij belt bijna dagelijks met haar ouders. De professionals zien dat de ouders de plaatsing in het perspectief-biedend gezinshuis soms wel en soms niet steunen en dat zorgt voor onrust. Volgens de GI kan [de minderjarige2] daardoor niet goed ingroeien op haar huidige plek. Op school gaat het niet goed en zij heeft therapie. [de minderjarige2] is in de afgelopen weken een keer weggelopen en een paar dagen onvindbaar geweest.
  • [de minderjarige3] is diverse keren overgeplaatst naar een ander pleeggezin, omdat de gedragsproblemen van [de minderjarige3] voor het pleeggezin te zwaar waren. [de minderjarige3] verblijft nu in een gezinshuis. Volgens de jeugdbeschermer is dit een goede plek voor hem. Hij heeft dagelijkse begeleiding en therapie nodig. Sociale contacten zijn moeilijk voor [de minderjarige3] en hij kan slechts een halve dag school aan. Bekeken wordt wat de onderliggende oorzaak is van de boosheid bij [de minderjarige3] . Het contact tussen [de minderjarige3] en de ouders komt soms niet goed tot stand en [de minderjarige3] reageert heftig op dit contact.
5.7
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de kinderen door hetgeen zij hebben meegemaakt en door de vele wisselingen en de onduidelijkheid over hun situatie gedurende de laatste jaren, dusdanig ernstige problematiek hebben ontwikkeld dat hun opvoeding meer vraagt dan de ouders kunnen bieden. De raad heeft dit ook benadrukt. Het hof kan de GI volgen in de conclusie dat er geen perspectief meer is op terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. De ouders stellen dat zij de kinderen goed kunnen begrijpen omdat zij allen te maken hebben met een vlucht uit oorlogsgebied en de GI heeft dat beaamd. De GI heeft uitdrukkelijk in de stukken en ook tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat deze kinderen hun ouders nodig hebben en dat het de bedoeling is dat de ouders een belangrijke rol voor de kinderen blijven houden. De ouders kunnen echter niet fungeren als de dagelijkse opvoeders en verzorgers van de kinderen.
5.8
Volgens de ouders wordt een deel van de problematiek veroorzaakt door hun taalbarrière, zij begrijpen niet altijd goed wat van hun verwacht wordt. Inmiddels hebben de ouders begeleiding en bemiddeling van de heer [J] , gezinscoach sensitieve hulpverlening, vanuit het team [K] . De heer [J] geeft volgens de ouders ook uitleg over de aangelegenheden rondom de kinderen. Naar het oordeel van het hof werpt dit geen ander licht op deze zaak. De begeleiding door de heer [J] is vooral gericht op beide ouders en niet op de opvoeding van de kinderen. De ouders hebben bovendien geen specifieke hulpverlening gericht op het verwerken van hun eigen trauma’s. De GI heeft toegelicht dat de inzet van begeleiding vanuit [K] aan de ouders helpend is, maar niet voldoende aangaande de opvoeding van de kinderen.
De ouders hebben in het verleden een wisselende houding laten zien ten aanzien van hulpverleningstrajecten en voor het hof staat voldoende vast dat de ouders geen volledige emotionele toestemming geven aan de kinderen om op een andere plek op te groeien. Dit geeft spanningen en onrust bij de kinderen. Opvallend is dat [de minderjarige1] sinds kort van mening is veranderd en nu wel weer bij haar ouders wil wonen, terwijl zij heel langdurig en stellig heeft gezegd dat zij dat juist niet wilde. Een beëindiging van het gezag geeft de kinderen zekerheid en duidelijkheid over hun opvoedingssituatie en hierdoor zullen de kinderen zich beter kunnen richten op hun eigen ontwikkeling.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en L. Hamer, bijgestaan door de griffier, en is op 1 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.