ECLI:NL:GHARL:2021:5570

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
200.288.945
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot echtscheiding wegens gebrek aan bewijs van huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding van een man en een vrouw, beiden met de Eritrese nationaliteit. De man had in 2014 asiel aangevraagd in Nederland en stelde dat hij in 2011 met de vrouw was gehuwd in Eritrea. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 oktober 2020, waarin het verzoek tot echtscheiding was afgewezen. De man is in hoger beroep gekomen met twee grieven en verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de echtscheiding uit te spreken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2021, die digitaal plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, was de vrouw niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de vrouw is gehuwd. De man overhandigde een kopie van een huwelijkscertificaat, maar het hof kon de echtheid van dit document niet vaststellen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst had eerder geconcludeerd dat het document vals was. Bovendien ontbraken bewijsstukken van de door de man gestelde Islamitische echtscheiding in Sudan.

Het hof oordeelde dat de man in hoger beroep niet kon aantonen dat er sprake was van een rechtsgeldig huwelijk. De opname van het huwelijk in de Basisregistratie Personen op 27 januari 2015, op basis van een verklaring van de man, veranderde niets aan dit oordeel. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek tot echtscheiding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.945
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 501092)
beschikking van 8 juni 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Kramer-Ograjensek te Sittard,
en
[de vrouw],
zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
verder te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het beroepschrift met producties, is ter griffie ingekomen op 19 januari 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 mei 2021 plaatsgevonden. Mr. P. Kramer-Ograjensek heeft via een digitale beeldverbinding (Telehoren) deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Via een mobiele telefoon hebben de man en een tolk in het Tigrinja, [B] (tolknummer [000] ) deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen (via de Staatscourant), niet verschenen.
2.3
Vanwege de richtlijnen van de overheid in verband met de Coronacrisis heeft mr. R. Feunekes, lid van de meervoudige kamer van het hof, via een digitale beeldverbinding (Telehoren) deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben beiden de Eritrese nationaliteit. De man heeft zich in mei 2014 in Nederland aangemeld voor asiel. Hij beschikt inmiddels over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
3.2
De man stelt dat hij met de vrouw is gehuwd [in] 2011 te [C] , Eritrea. De man heeft op 20 april 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van de man afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man en de vrouw dient te worden uitgesproken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek, nu de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Gelet op artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht van toepassing.
5.2
De man stelt dat de rechtbank hem in de gelegenheid had moeten stellen om een toelichting op zijn verzoek te geven alvorens te beslissen.
Het hoger beroep dient er mede toe eventuele omissies of misslagen te herstellen die zich in eerste aanleg hebben voorgedaan. De man is in hoger beroep alsnog gehoord en heeft zijn inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar gemaakt. Deze stelling van de man blijft daarom zonder verdere gevolgen.
5.3
Op grond van artikel 10:31 lid 1 BW moet het hof beoordelen of partijen in Eritrea zijn gehuwd en, zo ja, of dit in Eritrea gesloten huwelijk van de man en de vrouw in Nederland erkend kan worden. Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31 eerste lid BW).
5.4
Ten bewijze van dit huwelijk legt de man in deze procedure een kopie van een “Marriage Certificate” over. Het hof stelt voorop dat het niet in staat is om de echtheid van dit document te boordelen. Uit de door de advocaat van de man overgelegde informatie, waaronder een “Verklaring van onderzoek” van 1 juli 2015 blijkt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een echtheidsonderzoek op het origineel van dit document heeft verricht en heeft geconcludeerd dat het document als vals is te beschouwen. De IND baseert deze bevinding op het feit dat:
de basisgegevens met een printtechniek zijn aangebracht;
de variabele gegevens met pen zijn ingevuld en
het document is voorzien van een aantal nagebootste stempels en een handtekening van de gestelde afgevende instantie.
De man heeft geen contra-expertise op het document laten verrichten, omdat hij naar zijn zeggen niet over voldoende financiële middelen beschikte om dat te kunnen doen.
Daarnaast heeft de IND blijkens zijn beschikking van 16 maart 2017 vastgesteld dat de gegevens in het huwelijkscertificaat niet geheel overeenstemmen met de gegevens die de man onder ede tegenover de ambtenaar heeft verklaard over dit zelfde huwelijk of dat de gegevens van dit document daar geen zicht op verschaffen. De man en de vrouw hebben bovendien verklaringen afgelegd die onderling niet overeenstemmen.
5.5
De man legt een foto over die naar zijn zeggen op de huwelijksplechtigheid van hem en de vrouw is genomen. Uit die foto valt echter niet af te leiden dat het hier om een huwelijk van de man en de vrouw gaat, nu de vrouw op de foto ontbreekt en – wat daar ook van zij - zelfs al zou deze foto een huwelijksplechtigheid van de man en de vrouw betreffen, dan blijkt daaruit nog niet dat het hier een rechtsgeldig huwelijk in de zin van artikel 10:31 eerste lid BW betreft.
5.6
De man stelt verder dat hij in augustus 2018 naar Sudan is afgereisd en daar tegenover de familie van de vrouw de Islamitische echtscheiding heeft uitgesproken. Bewijsstukken daarvan ontbreken eveneens.
5.7
Het hof is van oordeel dat de man ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de vrouw is gehuwd. Dat het huwelijk van de man en de vrouw op 27 januari 2015 is opgenomen in de Basisregistratie Personen op basis van een verklaring onder ede die de man heeft afgelegd ten overstaan van een ambtenaar in de gemeente [D] op 13 januari 2015, maakt dit oordeel niet anders.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep van de man niet. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 8 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.