ECLI:NL:GHARL:2021:5505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
21-006243-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 713 hennepplanten. De politierechter had hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 21 mei 2021 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd tot vernietiging van het vonnis en vrijspraak van het primair tenlastegelegde, met bewezenverklaring van het subsidiaire feit en veroordeling tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 januari 2018 opzettelijk 713 hennepplanten aanwezig heeft gehad in zijn woning, maar niet dat hij deze heeft geteeld of bereid.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit. De strafoplegging is aangepast, waarbij het hof een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand heeft opgelegd. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van onredelijke vertraging in de vervolging, maar heeft dit niet verder bestraft omdat de opgelegde straffen relatief mild zijn.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006243-18
Uitspraak d.d.: 4 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2018 met parketnummer 16-079408-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 mei 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis,
  • vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde,
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde en
  • veroordeling ter zake van deze feiten tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde (respectievelijk medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking)
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2018 te [plaats] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] te [plaats] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 713 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
een of meer onbekend gebleven persoon/personen op of omstreeks 9 januari 2018 te [plaats] , althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] te [plaats] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 713 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 9 januari 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 9 januari 2018 te [plaats] , althans in Nederland, met elkaar, althans een van hen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en), waarbij die onbekend gebleven personen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak of verbreking (van een of meer zegel(s)), bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 9 januari 2018 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) (een gedeelte van) zijn woning ter beschikking te stellen voor die diefstal.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2
Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het onder 2 tenlastegelegde ontkend en van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat vrijspraak van dit feit dient te volgen.
Naar het oordeel van het hof is op basis van dit strafdossier niet vast te stellen dat verdachte op enige manier betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal van elektriciteit. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken. De stelling van de advocaat-generaal dat verdachte er wel van had moeten weten nu hij kennis droeg van de hennepkwekerij en hij geen enorm hoge energierekening had, acht het hof voor een bewezenverklaring onvoldoende met feiten gestaafd.

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1 primair

Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – al dan niet in vereniging – opzettelijk hennep heeft geteeld, bereid, be- of verwerkt.
Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op de tenlastegelegde datum opzettelijk 713 hennepplanten in zijn woning aanwezig heeft gehad. Uit het dossier valt af te leiden en leidt het hof af, dat verdachte wetenschap had van de omstandigheid dat op de bovenetage een hennepkwekerij was ingericht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 9 januari 2018 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] te [plaats] ) een hoeveelheid van in totaal 713 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bewezenverklaard is dat verdachte op 9 januari 2018 in zijn woning opzettelijk een hoeveelheid van 713 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep een stof is die, eenmaal in het verkeer gebracht, schadelijk kan zijn en risico's meebrengt voor de gezondheid van gebruikers en mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving veroorzaakt. Daarom wordt verdachte dit feit aangerekend.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 april 2021 is verdachte niet eerder onherroepelijk tot straffen en/of maatregelen veroordeeld.
De politierechter heeft verdachte ter zake van het medeplegen van telen van hennep en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep ter zake van medeplichtigheid aan telen en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof zal, nu verdachte wordt vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit, een straf opleggen voor enkel het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten.
Dat het hof anders dan de politierechter geen hennepteelt (al dan niet als medepleger of medeplichtige), maar enkel het aanwezig hebben van hennepplanten bewezen heeft verklaard, maakt niet dat verdachtes rol daarmee minder strafwaardig moet worden geacht. Het wettelijk strafmaximum voor – kortweg – het opzettelijk telen en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep is immers gelijk. Door zijn woning beschikbaar te stellen en de kwekerij/hennepplanten in zijn woning aanwezig te hebben, is het mogelijk geweest om hennep te doen kweken en oogsten.
In de landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt voor kweek van tussen de 500 en 1.000 hennepplanten, waarbij het gaat om een first offender, als uitgangspunt gehanteerd een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een taakstraf van 180 uren. Dit oriëntatiepunt ziet niet mede op diefstal van elektriciteit.
In de onderhavige zaak gaat het om (enkel) de opzettelijke aanwezigheid van hennep op 9 januari 2018. Alles afwegend acht het hof een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 uren hechtenis, passend en geboden. Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Deze straf dient verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
In de procedure in hoger beroep is sprake van onredelijke vertraging in de vervolging van verdachte. Op 14 november 2018 is hoger beroep ingesteld. De als redelijk geachte termijn van 2 jaren tussen het instellen van hoger beroep en de einduitspraak is daarmee ongeveer met 7 maanden overschreden. Nu echter een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van minder dan 100 uren wordt opgelegd, volstaat het hof met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 4 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.