ECLI:NL:GHARL:2021:5468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
21-006972-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in horecagelegenheid met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een persoon in een horecagelegenheid, gepleegd op 1 oktober 2017. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen.

De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep tegen een eerdere veroordeling tot drie maanden gevangenisstraf. De verdachte had in een discotheek geweld gepleegd tegen de benadeelde partij, wat leidde tot letsel. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging, onderbouwd door getuigenverklaringen en de verklaring van de benadeelde partij zelf. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was, maar het hof verwierp dit verweer.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit en het strafrechtelijke verleden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De raadsvrouw van de verdachte vroeg om een voorwaardelijke straf, maar het hof besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken, mede door de overschrijding van de redelijke termijn. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof volledig werd toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006972-17
Uitspraak d.d.: 3 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2017 met parketnummer 16-202955-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien weken en volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De eerste rechter heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 528,13, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te [plaats] openlijk, te weten, in een discotheek ( [naam] ) aan de [adres] , in elk geval op/in een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door een of meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te duwen;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door een of meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te duwen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof betoogd, dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat er geen ondersteunend bewijs is voor de aangifte. De verklaringen van de drie getuigen die belastend over verdachte hebben verklaard zijn te vaag, lopen te ver uiteen en zijn onbetrouwbaar. Er kan onvoldoende worden vastgesteld wat er precies is gebeurd en wat de rol van verdachte is geweest.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof baseert de bewezenverklaring in de eerste plaats op de verklaring van aangever. Hij is door de politie gehoord. Ook is hij op verzoek van de verdediging ten tijde van het hoger beroep in bijzijn van de raadsvrouw van verdachte door de raadsheer-commissaris gehoord. Aangever heeft bij die gelegenheden helder, gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent verklaard. Deze verklaring luidt in de kern dat hij in de nacht van 1 oktober 2017 in een horecagelegenheid was, dat hij aan het praten was met verdachte en andere personen, behorend bij het gezelschap van verdachte. Verdachte gaf aangever op een gegeven moment een klap en aangever kwam op de grond terecht. Daarna werd aangever door verdachte en door de andere leden van het gezelschap meermalen geslagen en geschopt.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de waarnemingen van verbalisanten diezelfde nacht, inhoudende dat zij verdachte aantreffen met zichtbaar letsel aan zijn hoofd en linkerarm.
Daarnaast wordt de verklaring van aangever ondersteund door de verklaringen van [getuige1] en [getuige2] . Zij zijn kort na het gebeuren door de politie gehoord. Ook zijn zij op verzoek van de verdediging ten tijde van het hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord. Het hof acht hun verklaringen betrouwbaar. Enige verschillen tussen de verklaringen van [getuige1] doen niet af aan de betrouwbaarheid nu zij op hoofdlijnen consistent heeft verklaard, namelijk dat verdachte begon met geweld tegen aangever en dat daarna meerdere personen van de groep, waaronder ook verdachte, geweld tegen aangever gebruikten.
Voor zover er verschillen zitten tussen de verklaringen die [getuige2] en [getuige1] hebben afgelegd bij de politie en die bij de raadsheer-commissaris, hecht het hof meer waarde aan hun verklaringen, afgelegd bij de politie, omdat die kort na het incident zijn afgelegd, in tegenstelling tot die bij de raadsheer-commissaris die van meer dan twee jaren later zijn. [getuige2] heeft bij de raadsheer-commissaris onder meer verklaard dat hij het zich niet allemaal meer kan herinneren, maar dat het gedeelte van zijn verklaring, afgelegd bij de politie, dat door het hof voor het bewijs zal worden gebruikt, zijn eigen waarneming betreft en dat het klopt hoe het in zijn verklaring staat. Het hof heeft derhalve geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van [getuige1] en [getuige2] , afgelegd bij de politie en voor zover zij worden gebruikt voor het bewijs, te twijfelen. Dat [getuige2] bij de raadsheer-commissaris ook heeft verklaard dat hij zwart werkte in de club en dat hij daarom moest oppassen met wat hij tegen de politie verklaarde doet daar niet aan af. Het hof zal de bij de politie afgelegde verklaringen dan ook gebruiken voor het bewijs.
Getuige [getuige1] heeft voor zover hier van belang verklaard dat ze zag dat aangever bij het gezelschap van verdachte zat. Op een gegeven moment begint verdachte aangever te slaan. Aangever valt en wordt daarna door de hele groep geslagen en geschopt tegen zijn hoofd en zijn buik.
Getuige [getuige2] zag aangever bij het groepje van de gespierde man met het staartje (het hof begrijpt: verdachte) zitten. Hij zag dat de gespierde man opeens opstond en dat hij aangever sloeg en schopte.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 1 oktober 2017 te [plaats] openlijk, te weten, in een discotheek ( [naam] ) aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen in een horecagelegenheid schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij] . Dergelijk gewelddadig optreden is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de stukken die door hem in zijn hoedanigheid als benadeelde partij zijn overgelegd ter onderbouwing van de vordering, blijkt dat de gevolgen van het bewezen verklaarde feit voor het slachtoffer ingrijpend zijn geweest.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 11 mei 2021 - eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook meermalen voor geweldsdelicten, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Het hof zal deze eerdere veroordelingen als strafverzwarend laten meewegen.
Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof verzocht om, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en gelet op de omstandigheid dat verdachte recent een kind heeft gekregen, af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel in combinatie met een taakstraf, op te leggen. Het hof zal niet meegaan in dit verzoek van de raadsvrouw, gelet op de ernst van het feit en het strafrechtelijke verleden van verdachte.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, zoals deze was opgelegd door de eerste rechter, in beginsel passend en geboden is. Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 18 december 2017 en de einduitspraak van het hof op 3 juni 2021. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Het hof zal daarom de op te leggen straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken zoals ook was gevorderd door de advocaat-generaal.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 878,13 en ziet op € 28,13 aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 528,13. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof verzocht om het toe te wijzen bedrag ten aanzien van het immateriële gedeelte te matigen, omdat er mogelijk sprake is geweest van eigen schuld van de benadeelde partij, omdat hij een dreigende houding zou hebben aangenomen. Zij heeft zich ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is samen met zijn mededaders tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen. Dit betreft de gehele vordering. Het hof ziet in het dossier en het verhandelde ter zitting geen reële aanknopingspunten voor de stelling van de raadsvrouw dat er mogelijk sprake is geweest van eigen schuld, nu geen van de getuigen heeft verklaard over een dreigende houding van de benadeelde partij. Slechts verdachte en een van zijn medeverdachten verklaren daarover. Nu hun verklaringen niet worden ondersteund door anderen acht het hof hun verklaringen op dit punt daarom niet geloofwaardig.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 878,13 (achthonderdachtenzeventig euro en dertien cent) bestaande uit € 28,13 (achtentwintig euro en dertien cent) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 878,13 (achthonderdachtenzeventig euro en dertien cent) bestaande uit € 28,13 (achtentwintig euro en dertien cent) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 oktober 2017.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 3 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.