ECLI:NL:GHARL:2021:5427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
21-002592-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van diefstal en huisvredebreuk met aanvulling van bewijs- en strafoverweging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van de portemonnee van een 89-jarige bewoonster van een verzorgingstehuis en huisvredebreuk. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 19 mei 2021 heeft het hof het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die eenzelfde straf vroeg. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de getuigen tegenstrijdig waren en dat de verdachte vrijgesproken diende te worden. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en dat de verschillen in hun verklaringen niet wezenlijk waren voor de bewezenverklaring van de diefstal.

Het hof heeft de bewijsoverweging van de politierechter verbeterd en aangevuld, en heeft vastgesteld dat de diefstal van de portemonnee van de kwetsbare bewoonster een ernstig feit is. Het hof heeft ook geconstateerd dat er een schending was van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, door de lange duur van de procedure. Desondanks heeft het hof besloten het vonnis van de politierechter te bevestigen, met inachtneming van de verbeteringen in de bewijs- en strafoverweging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002592-19
Uitspraak d.d.: 2 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 mei 2019 met parketnummer 18-071335-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. P.B. Rietberg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 10 mei 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Het hof is van oordeel dat de politierechter met betrekking tot de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten op juiste wijze heeft beslist, met dien verstande dat het hof de bewijs- en strafoverweging op de hierna benoemde onderdelen zal verbeteren en/of aanvullen.
Verbetering en aanvulling van bewijsoverweging
Het hof herschrijft de bewijsoverweging van de politierechter, pagina 2, zevende zin, van het vonnis:
'Meteen nadat verdachte uit de kamer richting de lift is gelopen, is deze portemonnee in een plantenbak bij de lift aangetroffen.'
als volgt:
‘Verdachte is vanuit de kamer naar de lift gelopen, waar zij door een collega van getuige [getuige1] uit is gehaald. De portemonnee is enige tijd later in een plantenbank bij de lift aangetroffen.’
Nadere overweging:
De raadsvrouw heeft ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde namens verdachte aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu aangeefster, getuige [getuige1] en getuige [getuige2] verschillend, dan wel tegenstrijdig hebben verklaard omtrent het punt of (de lade van) het nachtkastje van aangeefster [naam] al dan niet openstond.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van aangeefster, getuige [getuige1] en getuige [getuige2] concreet en consistent en komen zij op hoofdlijnen en essentiële punten met elkaar overeen. Het punt met betrekking tot (de lade van) het nachtkastje van aangeefster, waarop de verklaringen van aangeefster, [getuige1] en [getuige2] van elkaar afwijken, acht het hof een ondergeschikt detailpunt. Dat kleine verschil staat aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal niet in de weg. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.

Aanvulling strafoverweging

Zoals de politierechter terecht heeft overwogen, is de diefstal een naar feit omdat een portemonnee is gestolen van een kwetsbaar persoon. Aangeefster was indertijd 89 jaar oud. Verdachte is de kamer van aangeefster binnengeslopen. Aangeefster deed de deur van haar kamer nooit op slot vanwege het gebruik van haar rolstoel. Verdachte is overlopen, is er - in de woorden van een getuige - tussenuit geglipt, maar is door een woonassistent uit de lift gehaald en is uiteindelijk aangehouden. Aangeefster heeft verklaard verschrikkelijk te vinden wat er is gebeurd. Ze heeft er slecht van geslapen en vond het heel erg dat er zomaar iemand in haar woning was. De taakstraf die politierechter heeft opgelegd is gezien de aard en ernst van de feiten passend en geboden.
Het hof stelt vast dat tussen het tijdstip waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 10 mei 2019, en het tijdstip van het wijzen van arrest, te weten 2 juni 2021, een zodanig tijdsverloop zit, dat sprake is van schending van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Gelet op de ernst van de feiten alsmede de geringe overschrijding in hoger beroep is het hof van oordeel dat thans kan worden volstaan met de enkele constatering dat artikel 6, eerste lid, EVRM is geschonden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 2 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.