ECLI:NL:GHARL:2021:5422

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
21-003981-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal in vereniging en diefstal van elektronica uit container afvalbrengstation

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van diefstal in vereniging, waarbij hij samen met een ander scheermesjes en een tube tandpasta heeft weggenomen uit een supermarkt, en van diefstal van elektronica uit een container van een afvalbrengstation. De feiten vonden plaats op 4 maart 2020 en in de periode van 15 april 2020 tot en met 23 mei 2020. De verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de diefstal in vereniging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte heeft een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, wat heeft bijgedragen aan de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003981-20
Uitspraak d.d.: 2 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 oktober 2020 met parketnummer 18-167709-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van vijf weken, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.M. Weijers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 26 oktober 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van diefstal in vereniging en diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere verpakkingen scheermesjes en/of een tube tandpasta, in elk geval enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan de [naam1] (aan de [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. primair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2020 tot en met 23 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een IPad en/of een (lok)computer en/of een of meerdere laptops en/of een toetsenbord en/of een of meerdere adapters, in elk geval enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [naam2] en/of de [naam3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2. subsidiair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2020 tot en met 23 mei 2020
te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
van één of meerdere voorwerpen (een IPad, een lokcomputer, een of meerdere laptops, een toetsenbord en een of meerdere adapters),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
dit voorwerp c.q. deze voorwerpen,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde

Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich op 4 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van onder andere scheermesjes en een tube tandpasta bij de [naam1] in [plaats] . Verdachte heeft dit feit ontkend.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er, behalve de herkenning van verdachte door verbalisanten [verbalisant1] , [verbalisant2] en [verbalisant3] , geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de winkeldiefstal. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bewegende camerabeelden niet in het dossier zitten, dat de beschrijving van aangever [naam4] van [naam1] van de camerabeelden niet overeenkomt met de beschrijving van verbalisant [verbalisant4] , dat de beschreven handelingen multi-interpretabel zijn, dat van de bijgevoegde bon niet kan worden vastgesteld dat dit de bon is van de door verdachte afgerekende boodschappen, dat de goederen niet bij verdachte zijn aangetroffen, dat er geen voorraadbeheersysteem is op basis waarvan kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk goederen zijn ontvreemd en dat het onvoldoende duidelijk is hoe lang de lege verpakkingen in de winkel lagen.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof stelt het volgende vast.
Verdachte heeft bij [naam2] en op de zitting van het hof verklaard dat hij op 4 maart 2020 met zijn zoon in de [naam1] in [plaats] is geweest.
In de ochtend van 6 maart 2020 ontdekten medewerkers van [naam1] in [plaats] bij het aanvullen van de winkel in het schap van de Glorix toiletblokken onder andere twee lege verpakkingen scheermesjes.
Vervolgens zijn de beelden van de camera bij het schap waar de scheermesjes hangen vanaf 4 maart 2020 18:00 uur bekeken door [naam4] , teamleider van [naam1] en op een later moment door verbalisant [verbalisant4] . Uit deze uitgekeken camerabeelden blijkt dat op
4 maart 2020 om 19:36 uur een oudere man (
het hof begrijpt: verdachte)en een jongere man (
het hof begrijpt: de zoon van verdachte)te zien zijn. Om 19:36 uur is te zien dat de oudere man een oranjekleurig pak scheermesjes uit het vak haalt en een daarnaast hangend wit-kleurig pakje scheermesjes uit het vak neemt. [naam4] beschrijft dat de oudere man twee verpakkingen uit de winkelwagen haalt, snijbewegingen maakt en de verpakking lossnijdt. Vervolgens loopt de oudere man het pad in waar de toiletartikelen staan en waar de lege verpakkingen op 6 maart 2020 zijn aangetroffen. Om 19:38 uur is te zien dat de jongere man een witte tube, vermoedelijk tandpasta, uit het schap pakt en aan de oudere man geeft. De oudere man stopt deze vervolgens in zijn broekzak. Op de beelden is te zien dat de man om 19:45 uur goederen uit de winkelwagen afrekent. [naam4] geeft in de aangifte verder nog aan dat door de oudere man om 19:45 uur een bedrag van € 23,85 euro is afgerekend voor de goederen in de winkelwagen. De waarde van de niet afgerekende scheermesjes bedroeg € 41,89.
Verbalisant [verbalisant1] heeft in zijn proces-verbaal herkenning opgenomen dat hij verdachte kent als agent binnen de gemeente [gemeente] . Hij heeft in die hoedanigheid in de afgelopen jaren diverse keren contact gehad met verdachte. Verbalisant [verbalisant1] heeft de bewegende camerabeelden afkomstig van [naam1] bekeken en herkende verdachte aan ‘het totaalbeeld van zijn kenmerken’: zijn postuur en zijn dikke lippen. Verbalisant [verbalisant2] heeft verdachte eerder aangehouden en herkende verdachte op de bewegende camerabeelden aan zijn postuur en opvallende dikke lippen. Verbalisant [verbalisant3] heeft blijkens zijn procesverbaal herkenning als wijkagent van [plaats] veel met verdachte te maken gehad. Hij herkende verdachte op de bewegende beelden aan het totaalbeeld van zijn kenmerken: gezichtsuitdrukking, postuur (lengte), slungelige manier van lopen, neus en (dikke) lippen. Gelet op het voorgaande is bij het hof geen twijfel gerezen over de betrouwbaarheid van de waarnemingen die door deze drie verbalisanten zijn gedaan. De herkenning van verdachte vond plaats naar aanleiding van het bekijken van de bewegende beelden en zij kenden verdachte ambtshalve van eerdere contacten met hem. Dat de bewegende camerabeelden niet aan het dossier zijn toegevoegd doet niet af aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Bij de politie heeft verdachte bovendien na het zien van de foto’s van de camerabeelden verklaard niet te ontkennen in de winkel te zijn geweest en de jongen op de foto te herkennen als zijn zoon. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard zichzelf en zijn zoon te herkennen op de foto’s van de camerabeelden.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat verdachte de in de aangifte genoemde scheermesjes en tube tandpasta heeft gepakt in de [naam1] en deze vervolgens – kennelijk in zijn kleding – heeft meegenomen uit de winkel zonder deze af te rekenen. Dat het dossier geen voorraadlijst bevat doet hieraan niet af, nu op de beschreven camerabeelden te zien is dat verdachte met zijn zoon spullen uit het schap van de scheermesjes en tandpasta heeft gepakt en hiervan ofwel de verpakking heeft verwijderd en weggegooid, ofwel dit goed in de broekzak heeft gestoken. De combinatie van het aantreffen van lege verpakkingen van scheermesjes in een schap waar verdachte blijkens de camerabeelden is geweest, terwijl hij op dat moment snijdende bewegingen maakt met in zijn handen scheermesjes en (zodoende) de verpakking heeft losgesneden en verwijderd, draagt bij aan het oordeel van het hof dat verdachte deze scheermesjes heeft weggenomen. Dat verbalisant [verbalisant4] het verwijderen van de verpakking van de scheermesjes niet in zijn proces-verbaal beschrijft, neemt niet weg dat deze handelingen van verdachte door aangever [naam4] zijn gezien. Door het vergelijken van de in de beschrijving van de camerabeelden opgenomen tijdstippen met het tijdstip van afrekenen blijkens de kassabon, is genoegzaam vast te stellen dat de in het dossier opgenoemde kassabon zag op de goederen die wél door verdachte zijn afgerekend. Het hof leidt uit de beschrijving van de op de camerabeelden waargenomen gedragingen van verdachte, de informatie van [naam4] over de prijzen van de weggenomen goederen en deze kassabon af dat verdachte de in de aangifte genoemde scheermesjes en tube tandpasta in de winkel heeft gepakt, maar niet heeft afgerekend. Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 4 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, meerdere verpakkingen scheermesjes en een tube tandpasta, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan de [naam1] (aan de [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. primair
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2020 tot en met 23 mei 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een IPad, meerdere laptops, een toetsenbord en meerdere adapters, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam2] en de [naam3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van scheermesjes en een tube tandpasta bij [naam1] . Verdachte heeft van deze goederen de verpakking verwijderd en achtergelaten dan wel direct in zijn zak gestopt. Vervolgens heeft verdachte zonder te betalen de winkel verlaten. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers hinder en schade oplevert. Verdachte heeft bovendien een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar. Het hof rekent het verdachte aan dat hij dit feit in vereniging heeft gepleegd met zijn zoon, voor wie verdachte als vader een voorbeeldfunctie heeft.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van diverse apparatuur, waaronder laptops, accu’s en een IPad, door deze te ontvreemden vanaf het terrein van het afvalbrengstation in [plaats] . Ondanks dat verdachte er aanvankelijk weinig kwaad in zag omdat hij de goederen als afgedankte goederen beschouwde, veroorzaakt een dergelijke vorm van vermogenscriminaliteit hinder, schade en ergernis bij het bedrijf dat daarvan het slachtoffer is.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder veelvuldig en onherroepelijk is veroordeeld tot straffen voor het plegen van vermogensdelicten. De bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2018 opgelegde en door verdachte verrichte taakstraf ter zake van diefstal staat gelet op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in de weg aan het opleggen van een ‘kale’ taakstraf voor een soortgelijk feit.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de diefstal van apparatuur vanaf het terrein van het afval brengstation een bekennende verklaring afgelegd en verantwoordelijkheid genomen voor dit feit. Verdachte is recent niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Verdachte woont samen met zijn vrouw en vier kinderen en draagt, naar eigen zeggen, voornamelijk de zorg voor deze kinderen.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het door verdachte in deze zaak ondergane voorarrest en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J.G. Idsardi, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 2 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.