ECLI:NL:GHARL:2021:539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
21-002100-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het wegmaken van een mobiele telefoon met bewijsoverwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete en een schadevergoeding aan de benadeelde partij, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 januari 2021, waarbij de advocaat-generaal heeft gepleit voor vernietiging van het vonnis en het opleggen van dezelfde beslissingen als de politierechter. De verdachte ontkende schuldig te zijn aan het wegmaken van een mobiele telefoon (Iphone 7 Plus) van de benadeelde partij, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij, overtuigend waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon opzettelijk en wederrechtelijk heeft weggenomen tijdens een vechtpartij. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 300,- en 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 600,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 september 2017. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002100-19
Uitspraak d.d.: 20 januari 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2019 met het parketnummer 18-122864-18 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,

wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 6 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en dezelfde beslissingen zal nemen als de politierechter, zoals hieronder nader weergegeven.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. K.E. Wielenga, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de eerder opgelegde strafbeschikking vernietigd en de verdachte ter zake van het aan haar ten laste gelegde delict veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van driehonderd euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van zeshonderd euro, vermeerderd met de wettelijke rente, en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 september 2017, in elk geval in de maand september 2017 te [plaats] , in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (Iphone 7 Plus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] , toebehoorde, heeft weggemaakt.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen aan haar is ten laste gelegd. In het verlengde daarvan heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen door de verdachte en de verdediging is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Uit die bewijsmiddelen blijkt van een - ook door de verdachte erkende - vechtpartij van de verdachte met aangeefster [benadeelde partij] , waarbij de mobiele telefoon van [benadeelde partij] in het tumult op de grond terecht is gekomen en vervolgens op enig moment daarna in handen van de verdachte terecht is gekomen, waarna de verdachte deze telefoon in een put heeft gegooid. Daarbij wordt overwogen dat verdachte er belang bij had om de telefoon in handen te krijgen. Ter zitting van het hof immers heeft verdachte verklaard dat op de betreffende telefoon (compromitterende) foto’s van haar stonden.
Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de ontkenning van de verdachte vals en ongeloofwaardig.
De enkele veronderstelling van de verdediging dat de mobiele telefoon van [benadeelde partij] door een derde kan zijn gepakt is - bij gebrek aan enige concretisering van dit alternatief scenario - niet aannemelijk geworden en is louter speculatief. Evenmin is aannemelijk geworden de stelling van de verdediging dat - mede vanwege ruim tijdsverloop - een verhaal over het gebeuren kan hebben rondgezongen en/of afstemming van (voor de verdachte belastende) verklaringen op elkaar kan hebben plaatsgevonden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer en acht het gerechtshof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van de mobiele telefoon van [benadeelde partij] , zoals hieronder nader aangeduid.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan haar ten laste gelegde delict heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 september 2017 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (Iphone 7 Plus), die aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] , toebehoorde, heeft weggemaakt.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegmaken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door het wegmaken van de mobiele telefoon van een ander blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van de gedupeerde en aan de gedupeerde schade, ergernis en overlast heeft toegebracht;
  • de omstandigheid dat de nieuwwaarde van de weggemaakte mobiele telefoon bijna
€ 1.000,- bedraagt;
 de omstandigheid dat aanvankelijk een strafbeschikking van 25 juni 2018 is uitgevaardigd waarbij geen straf is opgelegd en een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd ten bedrage van € 774,- ten behoeve van [benadeelde partij] .
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 november 2020, waaruit blijkt dat zij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, maar dat wel is veroordeeld ter zake van andersoortige strafbare feiten en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit pleit niet in haar voordeel, nu deze eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw een delict te plegen.
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door het gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Voorts is rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte.
Gelet op het bovenstaande en uit het oogpunt van normhandhaving en speciale preventie acht het gerechtshof passend en geboden de door de advocaat-generaal gevorderde straf, conform de eerder door de politierechter opgelegde straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 978,94. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, tot een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep
.Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 600,-. Deze schade is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het gerechtshof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 25 juni 2018 onder CJIB nummer 0000001812286418.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
24 september 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Horst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.