Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003215-17
Uitspraak d.d.: 20 januari 2021
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2017 met het parketnummer
18-820035-17 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 6 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en dezelfde beslissingen zal nemen als de rechtbank, zoals hieronder nader weergegeven.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. P.Th. van Jaarsveld, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde aanranding veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest. Ter zake van het aan hem als feit 2 ten laste gelegde vermogensdelict is de verdachte integraal vrijgesproken. Tegen deze vrijspraak is het hoger beroep niet gericht.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het gerechtshof zal het vonnis, voor zover dat is onderworpen aan hoger beroep, echter bevestigen met aanvulling van de gronden. Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Bewijsgronden
Het gerechtshof vult de bewijsgronden van de rechtbank als volgt aan:
- Het gerechtshof gebruikt tevens als bewijsmiddel:
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige1] , nu daaruit blijkt dat deze getuige op 22 januari 2017 in [naam] in [plaats] bij de trap stond en daar toen een meisje (het gerechtshof begrijpt: aangeefster [aangeefster] ) naar beneden heeft zien lopen die in paniek was. Hij zag angst in haar ogen en zag dat zij aan het huilen was. Hij hoorde haar om hulp roepen en hoorde haar zeggen: “Hij heeft mij betast”. Toen het meisje bij hem stond, keek [getuige1] omhoog de trap op en hij zag daar een jongen met een donkere huidskleur staan. [getuige1] heeft verklaard dat die jongen later door de politie is aangehouden.
- Anders dan de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het gerechtshof geen sprake van een unus testis situatie waarin onvoldoende (overtuigend) steunbewijs aanwezig is.
Steunbewijs is naar het oordeel van het gerechtshof aanwezig in de vorm van de eigen waarneming van de rechtbank met betrekking tot de camerabeelden (bewijsmiddel 3) en de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1), in die zin dat sprake is van eenheid in tijd en plaats, bezien in relatie tot de aangifte.
Daarnaast is steunbewijs aanwezig in de vorm van de waarneming door de getuigen [getuige2] en [getuige1] . Zij verklaren over paniek en/of angst bij aangeefster, direct na de aanranding. Daaruit leidt het gerechtshof af dat aangeefster zich voor die getuigen zichtbaar en hoorbaar gedroeg als iemand die daadwerkelijk kort daarvoor heeft meegemaakt dat ze is aangerand.
Bedoeld steunbewijs acht het gerechtshof tevens overtuigend.
- De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit de camerabeelden blijkt dat aangeefster [aangeefster] (op de bovenverdieping) rustig en kalm naar de trap loopt, zonder dat aan haar gelaatsuitdrukking iets is waar te nemen.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, doet deze enkele omstandigheid naar het oordeel van het gerechtshof niet af aan het oordeel over de betrouwbaarheid van hetgeen aangeefster daarna heeft verteld aan andere aanwezigen en aan de politie en doet dit evenmin af aan de indruk die zij op hen heeft achtergelaten. Haar uiterlijke kalmte en rust op het door de verdediging genoemde moment kan immers zijn veroorzaakt doordat zij dusdanig overmand en onder de indruk was van de plotselinge, voor haar geheel onverwachte aanranding, dat zij zich nog niet raad wist en/of nog niet goed een houding wist te geven. Het gaat om de totale indruk van haar gedrag. In dat kader acht het gerechtshof in het bijzonder relevant dat uit de bewijsmiddelen tevens blijkt dat de verdachte aangeefster bij haar arm heeft vastgepakt op het moment dat zij - kort na het door de verdediging bedoelde moment - de trap afliep.
- Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling en verdachte ten onrechte is aangehouden, acht het gerechtshof - gelet op de bewijsmiddelen - dit niet aannemelijk geworden.