ECLI:NL:GHARL:2021:536

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
21-000706-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en vernieling. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 7 december 2018, waarin de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest, en de vordering na voorwaardelijke veroordeling werd toegewezen. De zaak betreft een incident op 21 mei 2018, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee broers en een vernieling heeft gepleegd aan een woning. Tijdens de zitting in hoger beroep ontkende de verdachte schuldig te zijn en stelde dat hij enkel had gehandeld uit zelfverdediging. Het gerechtshof oordeelde echter dat de verdachte actief deelnam aan het geweld en dat de verdediging niet aannemelijk was gemaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan openlijke geweldpleging en vernieling. De straf werd vastgesteld op drie weken gevangenisstraf, met inachtneming van de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000706-19
Uitspraak d.d.: 20 januari 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 december 2018 met het parketnummer 18-151606-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 18-920107-14, in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 6 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en dezelfde beslissingen zal nemen als de politierechter, zoals hieronder nader weergegeven.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.E. Hok-A-Hin, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde delicten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering na voorwaardelijke veroordeling geheel toegewezen.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Wekingeslag, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] , welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen tegen die [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] en/of
- het geven van een kopstoot tegen die [benadeelde partij2] en/of
- het met (een) tak(ken), althans (een) hard(e) voorwerp(en) slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] tegen het hoofd en/of het lichaam
- te slaan en/of stompen en/of
- met (een) tak(ken), althans (een) hard(e) voorwerp(en) te slaan.
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de woonkamer en/of het raam van de voordeur (van de woning [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij1] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd.
Overweging met betrekking tot de door het gerechtshof vastgestelde feiten en het bewijs
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen aan hem is ten laste gelegd. Meer in het bijzonder heeft de verdachte aangevoerd dat hij weliswaar samen met zijn neef, mede-verdachte [medeverdachte] , heeft deelgenomen aan een vechtpartij met de broers [benadeelde partijen 1 en 2] , maar dat het initiatief tot die vechtpartij is uitgegaan van de broers [benadeelde partijen 1 en 2] . Volgens de verdachte heeft hij daarbij enkel zijn neef en zichzelf verdedigd tegen de aanvallen van de broers [benadeelde partijen 1 en 2] .
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet vast te stellen is wie er is begonnen met vechten. In het verlengde daarvan is bepleit de verklaring van de verdachte te volgen en uit te gaan van een noodweersituatie
.
Met betrekking tot de ten laste gelegde vernieling heeft de verdediging vrijspraak bepleit, op grond van de ontkenning van de verdachte en het ontbreken van voldoende overtuigend bewijs.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen door de verdachte en de verdediging is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Uit die bewijsmiddelen - waarvan met name de verklaringen van de broers [benadeelde partijen 1 en 2] en de verklaring van de getuige [getuige] - blijkt onder meer dat het initiatief tot geweld nu juist is uitgegaan van de neef van de verdachte en dat de verdachte vervolgens actief aan dat geweld heeft deelgenomen en daarin een wezenlijk aandeel heeft gehad.
Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de andersluidende lezing van de verdachte over hetgeen is voorgevallen niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer en acht het gerechtshof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en vernieling, zoals hieronder nader aangeduid.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde delicten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 21 mei 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met een ander op of aan de openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , welk geweld bestond uit het slaan tegen die [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] en het geven van een kopstoot tegen die [benadeelde partij2] en het met takken slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die
[benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] .
2.
hij op 21 mei 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de woonkamer en het raam van de voordeur van de woning [adres] , dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, te weten aan [benadeelde partij1] , toebehoorde, heeft vernield.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Over hetgeen de verdachte en de verdediging hebben aangevoerd ter zake van noodweer met betrekking tot de openlijke geweldpleging, overweegt het gerechtshof dat dit beroep niet kan slagen nu de daaraan ten grondslag gestelde feiten niet aannemelijk zijn geworden, zoals hiervoor is overwogen in de bewijsoverweging.
Het gerechtshof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte en zijn neef door hun gewelddadige optreden een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de broers [benadeelde partijen 1 en 2] en hen pijn en letsel hebben toegebracht. Voorts hebben de verdachte en zijn neef door dit gedrag gevoelens van onveiligheid opgewekt bij andere personen die hier ongewild getuige van zijn geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen;
  • de omstandigheid dat de verdachte en zijn neef door het plegen van vernielingen blijk hebben gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van de gedupeerde en aan de gedupeerde schade, ergernis en overlast hebben toegebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 november 2020, waaruit blijkt dat hij reeds eerder door een strafrechter is veroordeeld, onder meer ter zake van openlijke geweldpleging en vernieling en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit pleit niet in zijn voordeel, nu deze eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw soortgelijke delicten te plegen.
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof oplegging van een andere strafmodaliteit aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Gelet op het bovenstaande en uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen, parketnummer 18-920107-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht het gerechtshof de tenuitvoerlegging thans opportuun. Het betreft weliswaar een tenuitvoerlegging ter zake van een voorwaardelijke straf in een strafzaak van geruime tijd geleden, maar dat heeft ook te maken met de omstandigheid dat destijds door de verdachte hoger beroep is ingesteld in die strafzaak. Ook de duur van de destijds opgelegde proeftijd, drie jaren, speelt een rol in het tijdsverloop. De verdachte heeft het dan ook aan zijn eigen proceshouding van destijds te danken dat de proeftijd nog van kracht was op 21 mei 2018, de pleegdatum in de strafzaak waarvoor thans een veroordeling volgt. Daarvan ondervindt hij nu alsnog het destijds in het vooruitzicht gestelde gevolg en geldt onverkort hetgeen menigeen in de gerechtszaal te horen heeft gekregen: wie zijn billen heeft verbrand, zal op de blaren moeten zitten. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 47, 57, 63, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2014, parketnummer
18-920107-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Horst is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.