Uitspraak
bij de rechtbank: eiseres,
De Graaf van Vilsteren,
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
2.De verdere beoordeling van het geschilHet geschil samengevat2.1 De Graaf van Vilsteren vordert een bedrag van € 1.711.34, dat door haar voormalige medewerker [B] aan [geïntimeerde] is overgemaakt. Volgens De Graaf van Vilsteren is het bedrag onverschuldigd betaald, volgens [geïntimeerde] is met de betaling van dit bedrag de schade vergoed die zij heeft geleden doordat ten gevolge van een fout van
a. dat binnen de door de RDW gestelde termijn door [geïntimeerde] een artikel 34 WAM-verklaring verkregen had kunnen worden;
b. dat [B] [geïntimeerde] niet heeft laten weten dat hij het gerezen probleem met de RDW vanwege het onverzekerd zijn van de auto zou oplossen;
c. dat [B] [geïntimeerde] niet heeft geadviseerd de boete en de verhogingen onbetaald te laten.
nietheeft plaatsgevonden. Dat bewijs is, anders dan De Graaf van Vilsteren lijkt te veronderstellen, nog niet geleverd wanneer na de bewijslevering niet vaststaat dat de gebeurtenis
welheeft plaatsgevonden. Wanneer onzeker is of de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, is het door De Graaf van Vilsteren te leveren bewijs - dat de gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden - niet geleverd. Dat bewijs is alleen geleverd wanneer met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden.
Het staat ook vast dat [geïntimeerde] [B] begin mei 2015 opdracht heeft gegeven haar auto te verzekeren, dat [B] de auto daarop heeft aangemeld bij De Goudse, maar dat de verzekering door een fout van [B] op een verkeerde naam, dus niet op de naam van [geïntimeerde] , is geregistreerd.
‘
Hij zei dat hij het op zou lossen. Hij zei toen ook dat ik wel verzekerd was. De brief van de RDW nam hij mee. U vraagt mij of in dat gesprek ook de boete aan de orde kwam. In mijn beleving zou [B] ook dat oplossen. Ik heb het zo begrepen dat ik de boete niet hoefde te betalen. Volgens mij is het zo dat als je het niet eens bent met een boete je die in eerste instantie niet hoeft te betalen wanneer je bezwaar maakt tegen de boete. Als [B] had gezegd dat ik de boete moest betalen, dan had ik dat zeker gedaan. Ik durf niet te zeggen of uitdrukkelijk ter sprake is gekomen of ik de boete wel of niet moest betalen. Ik zag de toezegging van [B] om het probleem op te lossen als een toezegging om het hele probleem op te lossen, inclusief de boete.
‘
Na enige tijd[hof: na het contact in mei 2015 over het afsluiten van de verzekering]
kwam mevrouw [geïntimeerde] bij mij omdat zij een boete had gekregen wegens onverzekerd rijden. Ik heb toen geprobeerd een WAM-verklaring te krijgen, maar dat is niet gelukt omdat de verzekering van mevrouw [geïntimeerde] verkeerd was ingevoerd in het systeem.
Bij het tweede verhoor heeft [B] verklaard:
Op het eerste blad van die verklaring staat: "Toen mevrouw [geïntimeerde] bij mij kwam heb ik zeker gezegd dat ik het probleem zou oplossen’.
onderdeel b.van de bewijsopdracht. Zij heeft namelijk niet bewezen dat [B]
nietheeft aangegeven dat hij het gerezen probleem met de RDW vanwege het onverzekerd zijn van de auto zou oplossen.
omdat zij een boete had gekregen voor onverzekerd rijden.’ Als [B] in het daaropvolgende gesprek aangeeft dat hij ‘het probleem’ zal oplossen, ligt het voor de hand dat [geïntimeerde] ervan is uitgegaan - en dat zij daarvan is uitgegaan, volgt uit haar verklaring - dat [B] ook het probleem van de boete zal oplossen.
2.11 De Graaf van Vilsteren heeft wel voldaan aan
onderdeel c. van de bewijsopdracht. Uit de verklaringen van [B] en [geïntimeerde] volgt dat de vraag of de boete wel of niet betaald moest worden aanvankelijk niet expliciet aan de orde is geweest en dat [B] op enig moment, toen de boete (nog verder) was verhoogd, heeft geadviseerd de boete te betalen. Daarmee staat met voldoende mate van zekerheid vast dat [B] niet heeft geadviseerd om de boete onbetaald te laten.
onderdeel a.van de bewijsopdracht geldt het volgende. In de brief van de RDW aan [geïntimeerde] van 19 oktober 2015 heeft de RDW [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven uiterlijk 26 november 2015 een artikel 34-WAM verklaring naar de RDW te sturen. Zo’n verklaring kon alleen worden afgegeven wanneer [geïntimeerde] op
19 oktober 2015 verzekerd was. [geïntimeerde] heeft op 3 december 2015, dus na
26 november 2015, een verzekeringspolis ontvangen waarop is aangegeven dat haar auto met ingang van 6 mei 2015 verzekerd was. Daaruit volgt dat het op zichzelf wel mogelijk was geweest om een artikel 34 WAM-verklaring te verkrijgen maar niet meer binnen de door de RDW gestelde termijn. De auto was immers met terugwerkende kracht met ingang van
34 WAM-verklaring heeft aangevraagd en de boete niet tijdig heeft betaald. Daarmee beroept De Graaf van Vilsteren zich er (ook) op dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan haar gehoudenheid haar schade te beperken.
4.4. De beslissing
€ 2.361,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;