Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging om een woning te gelde te maken. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw die in 1996 in wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd en waarvan de echtscheiding op 21 juni 2017 is uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de woning en de betaling van schulden, maar de uitvoering van deze afspraken is nog niet gerealiseerd. De vrouw had de rechtbank Noord-Nederland verzocht om haar te machtigen de woning te verkopen, wat door de rechtbank is toegewezen. De man is in hoger beroep gegaan en heeft verzocht deze beschikking te vernietigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man de woning bewoont en dat de afspraken in het convenant niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot de verzoeken van de vrouw. De man betoogde dat de machtiging niet kon worden verleend omdat de woning aan hem was toegedeeld en hij aan zijn verplichtingen voldeed. De vrouw stelde echter dat zij recht had op de uitvoering van de afspraken en dat er gewichtige redenen waren voor de verkoop van de woning.
Het hof oordeelde dat de man niet kan worden gedwongen om in een gemeenschap te blijven tegen zijn wil en dat de omstandigheden niet voldoende waren om de machtiging tot verkoop te rechtvaardigen. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vrouw af, waarbij het belang van de grieven van de man werd erkend. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.