ECLI:NL:GHARL:2021:5211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
21-000372-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 13 juli 2019, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gebruikt tegen twee personen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een taakstraf van 150 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de feiten en omstandigheden die de verdediging aanvoerde niet aannemelijk werden geacht. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 500,- per benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijk geweld en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000372-20
Uitspraak d.d.: 31 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2020 met parketnummer 18-200247-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] worden toegewezen tot € 500,-, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. van Diest, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2020 ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , openlijk, te weten, de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde partij2] en/of [benadeelde partij1] door die [benadeelde partij2] tegen de borstkas, althans het lichaam, te duwen en/of te drukken en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal, voornoemde [benadeelde partij1] , tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juli 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , openlijk, te weten, op de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] , door die [benadeelde partij2] tegen de borstkas te duwen en meermalen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam te stompen en te schoppen en meermalen voornoemde [benadeelde partij1] tegen het hoofd te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Verwerping beroep op noodweer
Ter zitting is door de raadsman bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. Hiertoe is aangevoerd dat er geen reden is te twijfelen aan de verklaring van verdachte, waaruit volgt dat aangevers op verdachte en zijn vriend zijn afgekomen, dat aangevers zijn begonnen met duwen en trekken en dat verdachte pas heeft geslagen nadat hij zelf in zijn gezicht was geslagen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld wordt dat van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, sprake is als het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvullen op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte met elkaar een discussie hebben, dat [benadeelde partij2] tegen verdachte en medeverdachte zegt dat ze moeten stoppen met ruzie maken, waarna verdachte en medeverdachte zich tegen [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] keren en tegen hen geweld uitoefenen. Dat een dan wel beide aangevers zijn begonnen met duwen en trekken en dat verdachte pas heeft geslagen nadat hij zelf in zijn gezicht was geslagen, acht het hof dan ook niet aannemelijk.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen (of eens anders) lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt om die reden verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 juli 2019 tijdens ‘ [naam] ’ schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met een ander aangevers [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] te duwen, trappen en tegen het hoofd te stompen. Bijzonder kwalijk is dat verdachte en zijn mededader niet stopten toen beide aangevers weerloos op de grond lagen. Verdachte mag van geluk spreken dat zijn handelen geen ernstig (fysiek) letsel als gevolg heeft gehad.
Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededader een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide aangevers. Daarnaast is dit soort openlijk gewelddadig optreden in het algemeen erg bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook gelet op het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door een rechter is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het hof houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij erg geschrokken is van zijn eigen gedrag, dat hij sindsdien bewuster omgaat met zijn alcoholgebruik en zich ook meer bewust is van zijn omgeving. Dit incident moet volgens verdachte als een eenmalige misstap worden beschouwd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de bij zijn mededader geïncasseerde vorderingen tot schadevergoeding van de aangevers van in totaal € 1.000,00 voor de helft heeft betaald aan zijn mededader.
Het uitgangspunt bij openlijk geweld gepleegd tegen personen is oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. Als sprake is van lichamelijk letsel wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren.
Alles afwegende, ook gelet op het individuele aandeel van de verdachte in de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging, is uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit oplegging van een taakstraf van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient ook als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte (in een dergelijke situatie) opnieuw de fout ingaat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.147,00, bestaande uit € 157,00 aan materiële en € 990,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is voor dit deel onvoldoende onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.255,00, bestaande uit € 255,00 aan materiële en
€ 2000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 31 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.