ECLI:NL:GHARL:2021:5186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
200.289.085
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders over minderjarigen na langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, was van mening dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen en verzocht het hof om het gezag niet te beëindigen. De kinderen stonden sinds 2012 onder toezicht en waren in verschillende periodes uit huis geplaatst. De moeder had in het verleden te maken gehad met diverse problemen, waaronder huiselijk geweld, verslavingsproblematiek en financiële problemen. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om een veilige opvoedsituatie te bieden en dat de kinderen inmiddels bijna drie jaar bij pleegouders woonden. Het hof concludeerde dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen was, omdat zij behoefte hadden aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoeding. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en de eerdere beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.085
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373140)
beschikking van 27 mei 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep: verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep: verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: Jeugdbescherming,
en
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Oers te Nijmegen,
[de pleegouders],
beiden wonende te [A] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook de bestreden beschikking te noemen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift van de moeder met producties, ingekomen op 15 januari 2021.
2.2
De zitting was op 22 april 2021. Deze zaak is tegelijk met het hoger beroep van de vader (zaaknummer 200.288.933) tegen de bestreden beschikking behandeld. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [B] namens de raad;
- [C] namens Jeugdbescherming;
- de pleegouders.
De advocaat van de moeder heeft een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [D] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [A] .
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 19 november 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem de kinderen voor het eerst onder toezicht gesteld. De kinderen hebben met een onderbreking van 19 november 2014 tot 19 november 2017 steeds onder toezicht gestaan. Die termijn is voor het laatst verlengd bij beschikking van 10 november 2020, tot 19 mei 2021.
3.3
In november 2018 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor (netwerk) pleegzorg. Die machtiging is voor het laatst verlengd tot 19 mei 2021.
3.4
De kinderen hebben van februari 2014 tot en met mei 2015 in een pleeggezin gewoond. Van mei 2025 tot september 2017 hebben de kinderen bij de moeder gewoond. Van september 2017 tot en met 2018 hebben de kinderen bij de vader gewoond. Sinds juni 2018 wonen de kinderen bij de pleegouders (grootouders (vz).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en Jeugdbescherming benoemd tot voogdes over de kinderen en het verzoek van de raad tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de bestreden beschikking afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking. Daarom heeft zij hoger beroep ingesteld. De advocaat van de moeder heeft in het hoger beroepschrift opgeschreven wat de bezwaren (grieven) van de moeder tegen de bestreden beschikking zijn. De moeder verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen, dat wil zeggen het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen af te wijzen en opnieuw beschikkende een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden te verlenen. Subsidiair, dus als het primaire verzoek van de moeder wordt afgewezen, verzoekt de moeder de pleegouders te belasten met de voogdij over de kinderen, dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van de kinderen vindt.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op de zitting heeft de advocaat van de moeder haar verzoeken een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden te verlenen en haar subsidiaire verzoek de pleegouders te belasten met het gezag over de kinderen ingetrokken. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze verzoeken. Hiermee blijft over de beoordeling van de beëindiging van het gezag van de moeder.
wat in de wet staat
5.2
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder onder andere beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
wat het hof beslist
5.3
Het hof beslist dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.4
Het gezin van de vader en de moeder is vanaf 2012 bekend met problemen op vrijwel alle leefgebieden. Er was sprake van huiselijk geweld, problemen met huisvesting, werk, financiën, persoonlijke- en verslavingsproblematiek. De moeder is gediagnosticeerd met ADHD, zij heeft borderline-trekken, zij is gevoelig voor middelengebruik en zij heeft zware hartproblemen. De kinderen hebben van mei 2015 tot september 2017 in het kader van een begeleid herkansingstraject van meldpunt bijzondere zorg in samenwerking met [E] bij de moeder gewoond. Dit traject heeft niet tot een succesvolle terugplaatsing van de kinderen bij de moeder geleid.
5.5
Bij het maken van de wet over gezagsbeëindiging heeft de wetgever duidelijk gemaakt dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in principe tijdelijk moeten zijn. Bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is het de bedoeling dat wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de ouders. De moeder wil het gezag houden om nog een tot twee jaar te kunnen laten zien dat zij in staat is zelf voor de kinderen te zorgen. Het hof ziet dit niet meer als een reële mogelijkheid. De moeder heeft al vanaf 2012 die kans gekregen en het is haar niet gelukt om de kinderen een structurele, blijvende veilige opvoedsituatie te bieden. Zo is de moeder op 27 januari 2020 geschorst bij [F] van [E] vanwege urinefraude en vermoeden van drugshandel. Op 18 mei 2020 werd de moeder in verwarde toestand door de politie aangetroffen in een speeltuin in [G] . Hoewel de moeder zegt dat het nu goed met haar gaat en dat zij binnenkort over een eigen woning zal beschikken, moet het hof constateren dat zij op dit moment nog steeds geen geschikte woning heeft waar zij de kinderen kan ontvangen.
5.6
Ook speelt een rol dat de kinderen nu bijna drie jaar bij de pleegouders wonen. Het is verwarrend voor de kinderen en tegen hun belang wanneer de moeder af en toe zegt dat ze weer bij haar komen wonen. Volgens de pleegmoeder zorgt dit soort uitspraken van de moeder ervoor dat de kinderen zich niet onvoorwaardelijk durven te hechten aan de pleegouders. De periode van onzekerheid over de plek waar de kinderen mogen opgroeien is verstreken (de aanvaardbare termijn). Voor de kinderen is het belangrijk dat zij weten waar zij in de toekomst mogen opgroeien. De kinderen hebben volgens Jeugdbescherming last van de spanningen rondom de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Beide kinderen tonen in het gezin van de pleegouders dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over de vraag waar zij mogen opgroeien. Het hof vindt een gezagsbeëindiging ook niet in strijd met de wet en verdragen die de advocaat van de moeder benoemt (IVRK en EVRM).
5.7
De beëindiging van het gezag door de rechtbank zal het hof dus niet ongedaan maken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden te verlenen en in haar subsidiaire verzoek de pleegouders te belasten met het gezag over de kinderen;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2020;
verklaart de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2020 ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, voorzitter, K.A.M. van Os-ten Have en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 27 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.