ECLI:NL:GHARL:2021:515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.284.486/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ontruiming van appartement in seniorencomplex wegens burenoverlast

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2021, gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende burenoverlast in een seniorencomplex. De appellanten, een echtpaar dat sinds 2012 een appartement huurt, zijn in conflict geraakt met hun buren en de verhuurder, Stichting Woonborg. De voorzieningenrechter had eerder de ontruiming van hun appartement toegewezen vanwege de door hen veroorzaakte overlast. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat er voldoende redenen zijn voor maatregelen tegen de appellanten, maar dat een onmiddellijke ontruiming te ver gaat, gezien hun woonsituatie en de verbeteringen na eerdere maatregelen. Het hof heeft de ontruiming omgevormd tot een voorwaardelijke ontruiming, onder strikte voorwaarden, totdat er een einduitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De appellanten moeten zich houden aan gedragsaanwijzingen en mogen geen contact zoeken met de buren. Het hof heeft de proceskosten gedeeltelijk gecompenseerd en de kosten van het hoger beroep voor de appellanten beperkt tot het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.284.486/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 199749)
arrest in kort geding van 19 januari 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant] ,
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante] ,
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Stichting Woonborg,
gevestigd te Tynaarlo,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Woonborg,
advocaat: mr. W.J. Aardema, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het geding bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 augustus 2020 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 september 2020 (met grieven en bijlagen), zoals hersteld op 8 oktober 2020. In deze dagvaarding is ook een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad opgenomen;
- de conclusie van eis van 27 oktober 2020;
- de memorie van antwoord van 10 november 2020;
- het arrest van 8 december 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- een akte van 22 december 2020 ten behoeve van de mondelinge behandeling (met producties);
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 5 januari 2021 en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.2
Vervolgens hebben partijen om arrest gevraagd op het dossier dat voor de mondelinge behandeling was overgelegd aangevuld met het proces-verbaal. Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

3.Waar het in deze procedure over gaat

Deze zaak gaat over de vraag [appellanten] c.s. het door hen gehuurde appartement in een seniorencomplex moeten ontruimen vanwege door hen veroorzaakte burenoverlast, dit voordat in de ook aanhangige bodemprocedure uitspraak is gedaan.
Het hof oordeelt dat er wel voldoende reden is voor een maatregel tegen [appellanten] c.s. om de rust in het wooncomplex terug te krijgen, maar dat feitelijke gedwongen ontruiming op dit moment te ver gaat, gelet het belang van [appellanten] c.s. bij hun woning en de verbeterde woonsituatie in het complex na het vonnis van de voorzieningenrechter.
Het hof zal die beslissing hierna motiveren.

4.De vaststaande feiten

4.1
De voorzieningenrechter heeft een uitgebreid overzicht van de relevante feiten in haar vonnis opgenomen. Tegen die vaststelling van de feiten hebben [appellanten] c.s. geen bezwaren (grieven) aangevoerd. Het hof verwijst naar dat overzicht.
Kort weergeven gaat het in deze procedure om het volgende.
4.2
[appellanten] c.s. huren vanaf 6 september 2012 een appartement aan de [a-straat] 57 te [A] van Woonborg. Dit is een appartement op de eerste verdieping van een complex seniorenwoningen met vier woonlagen, gebouwd in 1994 (verder: het complex). [appellanten] c.s. woonden daarvoor in en appartement aan de [b-straat] te [A] dat zij van een andere woningstichting huurden. Die overeenkomst is destijds geëindigd als gevolg van een procedure wegens burenoverlast veroorzaakt door [appellanten] c.s.
4.3
In het complex aan de [a-straat] wonen veel mensen op gevorderde leeftijd. [appellant] is geboren in 1958 en is een relatief jonge bewoner. Zijn echtgenote [appellante] is geboren in 1938. Direct beneden [appellanten] c.s. woont het echtpaar [B] (op de begane grond). Direct boven hen woont het echtpaar [C] (op de tweede etage). Beide echtparen zijn (bijna) tachtigers.
4.4
Voor de komst van [appellanten] c.s. is er nagenoeg geen enkele overlastklacht bij Woonborg ingediend van en over bewoners van het complex.
4.5
[appellant] heeft vanaf oktober 2014 klachten ingediend, aanvankelijk over geluidsoverlast van zijn benedenburen, het echtpaar [B] . De klachten gingen over het lopen op hakken door mevrouw [B] en het slaan met ramen en deuren. In het voorjaar van 2015 heeft de familie [B] geluidwerende voorzieningen geplaatst als deurdrangers (‘dictator’) en doppen bij de kastdeuren die zorgen dat deze geluidloos sluiten. [appellant] heeft ook daarna klachten ingediend die erop neerkwamen dat de familie [B] opzettelijk met deuren zou slaan of anderszins opzettelijk lawaai maakte, dat het complex erg gehorig zou zijn en dat leidingen en dat meters in het complex geluid veroorzaakten. Ook heeft hij klachten ingediend over woongeluiden die de familie [C] zou veroorzaken. Over de wijze waarop Woonborg deze klachten (niet) afhandelde hebben [appellanten] c.s. vervolgens ook klachten ingediend bij de daartoe aangewezen geschillencommissie.
4.6
Vanaf april 2018 hebben eerst het echtpaar [B] en enige maanden later ook het echtpaar [C] klachten ingediend over overlast die zij ondervonden van [appellanten] c.s. Deze klachten gingen over het slaan/bonken op de vloer (dus het plafond van [B] ) dan wel het plafond (dus de vloer van [C] ), het veelvuldig aanbellen (zowel beneden op het belbord als op de bel bij hun appartement) in de nachtelijke uren, muziekoverlast gedurende de nacht, het bekrassen van auto’s, het urineren over tuinmeubilair en het vernielen van de tuin. Ook is melding gemaakt van het bekladden met verf van het appartement met de kreet ‘ [C] pedozwijn’. Ook door enige andere bewoners van het complex zijn er klachten over [appellant] bij Woonborg ingediend.
4.7
De wijkagent en de burgemeester van de toenmalige gemeente Haren hebben zich met het conflict bemoeid. Woonborg heeft [appellant] aangeschreven over door hem veroorzaakte overlast, die hij vervolgens heeft betwist. [appellant] heeft op zijn beurt weer klachten ingediend tegen de wijkagent en tegen de (toenmalige) advocaat van Woonborg.
4.8
Na het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2020 waarbij de door Woonborg gevorderde ontruiming werd toegewezen (die door Woonborg nog niet ten uitvoer is gelegd) zijn er geen klachten van [C] en [B] bij Woonborg ingediend. Ook [appellant] heeft geen klachten meer ingediend.
4.9
Woonborg heeft ook een bodemprocedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt waarin zij de ontbinding van de huurovereenkomst vordert. In die procedure is een mondelinge behandeling bepaald die als gevolg van de coronapandemie is uitgesteld tot
11 februari 2021.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

Woonborg heeft bij de voorzieningenrechter de ontruiming door [appellanten] c.s. van het door hen gehuurde appartement gevorderd vanwege ontoelaatbare burenoverlast. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. Zij heeft geoordeeld dat in voldoende mate vaststaat dat [appellant] overlast veroorzaakt waarmee de grenzen van het toelaatbare voor zijn buren is overschreden en dat hij daarmee zich niet heeft gehouden aan zijn verplichtingen als huurder tegenover Woonborg. Omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat [appellant] aanspreekbaar is op zijn daden, hij alles blijft ontkennen en gerechtigd meent te zijn midden in de nacht zijn buren te wekken - waardoor
sprake is van een onhoudbare situatie in het complex - wegen de belangen van Woonborg en de andere bewoners zwaarder dan het woonbelang van [appellanten] c.s. De voorzieningenrechter heeft de ontruimingstermijn bepaald op vier weken.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

6.1
[appellanten] c.s. vorderen in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter en de afwijzing van de vorderingen van Woonborg, onder veroordeling van Woonborg in de kosten van de procedure en tot terugbetaling van de kosten die [appellanten] c.s. hebben betaald.
6.2
Zij hebben acht genummerde grieven geformuleerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, die zich in volle omvang tegen die beoordeling richten. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk bespreken.
Spoedeisend belang
6.3
Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep het spoedeisend belang van Woonborg voldoende vaststaat bij een voorziening ter beteugeling van de onrust die in het complex is ontstaan en het wegnemen van de spanningen die er vooral bij de directe buren leven rond het woongedrag van [appellant] . Kort voor de behandeling in eerste aanleg zijn nog klachten over bonkende geluiden vanuit het appartement van [appellanten] c.s. bij Woonborg binnengekomen terwijl het laatste door [appellant] erkende nachtelijke aanbellen bij het echtpaar [B] dateert van april 2020. Dat het, na het vonnis in eerste aanleg, vooralsnog rustig is gebleven maakt niet dat het spoedeisend belang daarmee is komen te ontvallen. Woonborg heeft gemotiveerd aangevoerd dat bij een andersluidend oordeel de kans op herhaling van het conflict heel groot is en dat met name de echtparen [B] en [C] daarvoor grote vrees hebben en lijden onder de daarmee gepaard gaande spanning.
Zaak wel geschikt voor behandeling in kort geding
6.4
Volgens [appellanten] c.s. staan de feiten die van belang zijn om een oordeel over de ontruiming te kunnen geven niet voldoende vast. Gelet op de aard en omvang van het onderzoek dat daarnaar nog verricht moet worden zou de zaak zich niet lenen voor behandeling in kort geding. Het hof deelt die opvatting niet. Als de feiten waarop Woonborg haar vordering baseert niet voldoende zouden vaststaan, leidt dat tot afwijzing van de vordering van Woonborg maar niet tot het oordeel dat de vordering niet geschikt is voor beoordeling in kort geding omdat de behandeling te ingewikkeld zou zijn.
Het beoordelingskader
6.5
Het door de voorzieningenrechter gehanteerde beoordelingskader is door [appellanten] c.s. niet aangevochten. Het hof onderschrijft dit beoordelingskader, dat er kort gezegd op neer komt dat Woonborg het rustig woongenot van haar huurders moet waarborgen en gehouden is om maatregelen te treffen tegen een huurder die overlast voor andere huurders veroorzaakt. Een huurder mag op grond van de wet en op grond van het door Woonborg gehanteerde huurcontract geen overlast voor andere huurders veroorzaken. Woonborg kan in zwaarwegende gevallen ook de ontruiming van een huurder in kort geding vorderen. Dit is een hele zware maatregel die alleen kan worden toegewezen wanneer met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wordt toegewezen en daarnaast sprake is van een zo ernstige en acute situatie dat de beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Bij de beslissing moet een belangenafweging plaatsvinden tussen de belangen van de verhuurder bij de ontruiming en het belang van de huurder om in zijn woning te kunnen blijven wonen.
De door [appellant] veroorzaakte overlast
6.6
Vast staat – ook erkend door [appellant] – dat hij meerdere keren in de nachtelijke uren bij het echtpaar [B] heeft aangebeld en dat hij op 16 april 2020 aan Woonborg heeft geschreven dat hij dit zonodig meerdere keren per nacht zal doen om hen aan te spreken op door hen opzettelijk gemaakte geluiden. Ook op de zitting bij de rechtbank heeft [appellant] herhaald dat hij daartoe het recht had.
6.7
Het hof oordeelt dat er geen enkele aanwijzing is dat het echtpaar [B] opzettelijk nachtelijk geluid maakt om [appellant] dwars te zitten. Datzelfde geldt voor het echtpaar [C] waarover [appellant] zich in soortgelijke bewoordingen heeft uitgelaten. Het hof betrekt daarbij ook dat het echtpaar [B] na de eerste klachten van [appellant] onverplicht een deurdranger en isolatiedoppen op de kastdeuren en ramen heeft geplaatst en dat mevrouw [B] heeft verklaard op sloffen te gaan lopen. Verklaringen van derden of andere bewijsmiddelen die op het veroorzaken van ander geluid door beide echtparen in de nachtelijke uren – anders dan gewone woongeluiden als het doortrekken van een wc of het dichtdoen van een deur – zijn door [appellanten] c.s. ook niet overgelegd. Wel hebben zij een aantal door [appellant] gemaakte video’s aan het hof doorgezonden die dit zouden moeten ondersteunen. Met Woonborg is het hof van oordeel dat het realiteitsgehalte van deze beelden niet overtuigend voorkomt. De video waarop [appellant] zich zelf filmt terwijl hij midden in de nacht zit te lezen en wakker schrikt van een klap komt theatraal en weinig realistisch over terwijl de video waaruit het geluid van een op hakken lopende mevrouw [B] te horen zou zijn alleen een geluid laat horen waarbij niet duidelijk is waar het vandaan komt en wie het maakt. Dat geldt overigens ook voor de klap. Overigens overschrijdt het geluid van de hakken ook niet de grens van normale leefgeluiden, in aanmerking nemend dat de opname niet is gemaakt in de nachtelijke uren.
6.8
Dat [appellant] gerechtigd was om midden in de nacht verhaal te halen voor door hem gehoorde geluiden, is het hof niet gebleken. Daarentegen levert het – meermalen en lang aanbellen – in de nachtgelijke uren bij de buren voor hen een grote inbreuk op in hun woongenot.
6.9
Verder staat voor het hof voorshands voldoende vast dat [appellanten] c.s. in de nachtelijke uren herhaaldelijk bonkende geluiden hebben veroorzaakt op het plafond respectievelijk de vloer van de appartementen van [B] en [C] . Woonborg heeft daarover verschillende verklaringen van beide echtparen in het geding gebracht. [appellanten] c.s. hebben de betrouwbaarheid van de verklaringen in twijfel getrokken en gesteld dat zij bevriend zouden zijn en tegen [appellant] zouden samenspannen, samen met nog een derde echtpaar in het complex en dat zij al eerder gezamenlijk andere bewoners uit het complex zouden hebben gepest. Voor deze complottheorieën van [appellant] is geen bewijs overgelegd. Woonborg heef weersproken dat er bewoners zijn weggepest. De echtparen [B] en [C] wonen al jarenlang in het complex voordat [appellanten] c.s. daar kwamen wonen, zonder dat er ooit klachten over hen dan wel door hen werden ingediend. Het hof onderschrijft de redenering van Woonborg dat het feit dat de echtparen [B] en [C] na het vonnis in eerste aanleg niet meer hebben geklaagd ook een aanwijzing vormt tegen het bestaan van deze complottheorieën. Immers Woonborg heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 augustus 2020 geschorst op voorwaarde dat [appellanten] c.s. niet opnieuw overlast zouden veroorzaken. Indien [C] en [B] zouden samenspannen om [appellanten] c.s. uit het gebouw te krijgen zou het voor de hand hebben gelegen dat zij zich na het wijzen van het vonnis opnieuw over [appellanten] c.s. hebben beklaagd.
6.1
Ook de andere door [appellanten] c.s. geopperde verklaring voor de door [C] en [B] ondervonden overlast van nachtelijke bonkgeluiden, namelijk dat deze zouden worden veroorzaakt door de installaties/leidingen dan wel meters in het gebouw, mogelijk net als de geluiden waarvan [appellanten] c.s. zelf overlast ondervinden, komt het hof niet geloofwaardig voor. Immers ook volgens [appellant] zelf is het na het wijzen van het vonnis rustig in het complex en heeft hij geen last meer van nachtelijke geluiden. Als de geluiden door het gebouw zelf veroorzaakt zouden worden is er geen verklaring voor waarom het vonnis daarop invloed zou kunnen hebben.
6.11
De overlast die de echtparen [B] en [C] ondervinden van inbreuken door [appellanten] c.s. op hun nachtrust is groot. Uit medische verklaringen en verklaringen van hun kinderen blijkt dat hun gezondheid daaronder ernstig lijdt. Woonborg heeft [appellanten] c.s. herhaaldelijk over hun gedrag aangeschreven, onder meer bij brief van 16 april 2020. Deze brief heeft niet het gewenste effect gehad, aangezien er nog in juli 2020 overlastmeldingen door [B] en [C] zijn gedaan.
6.12
Onder deze omstandigheden kon Woonborg vanwege deze ernstige overlast en de houding van [appellant] , de voorzieningenrechter om een veroordeling tot ontruiming vragen en kon de voorzieningenrechter deze ook toewijzen. Daaraan doet niet af dat voor de vernielingen van tuin(meubilair) en auto’s en het bekladden van het appartement er hoogstens sprake is van aanwijzingen van betrokkenheid van [appellant] maar niet van afdoende bewijs dat hij dit heeft gedaan.
Belangenafweging in het voordeel van [appellanten] c.s.
6.13
Het vonnis van de voorzieningenrechter - dat door de hiervoor genoemde beslissing van Woonborg om het niet ten uitvoer te leggen in afwachting van de beslissing van het hof onder de voorwaarde dat [appellanten] c.s. geen verdere overlast veroorzaken een voorwaardelijk karakter heeft gekregen - heeft ervoor gezorgd dat de rust in het complex vooralsnog is weergekeerd. [appellanten] c.s. hebben erop gewezen dat zij geen middelen hebben om te verhuizen, dat zij zijn aangewezen op een AOW-uitkering en dat zij niet makkelijk in aanmerking komen voor een andere woning indien zij gedwongen worden ontruimd. Subsidiair hebben zij, zoals door hun nieuwe advocaat in hoger beroep ook uitdrukkelijk bepleit, verzocht om bestendiging van de voorwaardelijke ontruiming totdat einduitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
6.14
Het hof ziet hierin aanleiding om dit verzoek te honoreren, aldus dat de ontruiming alleen voorwaardelijk zal worden toegewezen, maar wel onder strenge voorwaarden. [appellanten] c.s. mogen op geen enkele wijze overlast veroorzaken aan de overige bewoners van het complex en zij mogen geen contact zoeken met de echtparen [C] en [B] of andere bewoners van het complex, zoals de dames [D] , [E] , [F] , [G] , die zich negatief over [appellanten] c.s. hebben uitgelaten. Dit houdt onder meer in dat [appellanten] c.s. niet mogen aanbellen (binnen en buitenbel) noch mogen opbellen, dat zij niet op de andere begane grond en de tweede verdieping mogen komen (uitgezonderd het trappenhuis) en zich ook niet mogen ophouden bij de tuin van het echtpaar [B] of bij een andere berging dan de berging die bij hun eigen appartement behoort. Zij
mogen niet onnodig lawaai veroorzaken en mogen dus niet bonken/slaan op muren, plafonds en vloeren en gedurende de nachtelijke uren dienen zij zich tot het uiterste in te spannen om geen geluidsoverlast te veroorzaken. Uiteraard mogen zij ook geen vernielingen plegen aan
eigendommen van andere bewoners en/of van Woonborg. Indien zij zich niet aan deze voorwaarden houden, mag Woonborg overgaan tot ontruiming voordat de kantonrechter eindvonnis heeft gewezen.
6.15
Het hof wijst erop dat deze voorziening haar kracht verliest nadat einduitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
Geen ruimte voor getuigenbewijs
6.16
Het hof gaat voorbij aan het door [appellanten] c.s. gedane bewijsaanbod omdat het hof in deze spoedprocedure geen ruimte aanwezig oordeelt voor het horen van getuigen. Voor bewijsverrichtingen is plaats in de al aanhangige bodemprocedure.
De slotsom
6.17
De grieven slagen slechts voor een klein deel. Uit het voorgaande volgt dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter op zich juist gewezen acht, zodat de proceskostenveroordeling ten laste van [appellanten] c.s. zal worden bekrachtigd. Het hof zal de veroordeling tot ontruiming hierna opnieuw formuleren en daarin het voorwaardelijke karakter van de ontruiming opnemen.
6.18
Het hof ziet wel aanleiding om de kosten in hoger beroep deels te compenseren, in die zin dat [appellanten] c.s. alleen worden veroordeeld tot betaling van het van Woonborg geheven griffierecht en dat Woonborg de kosten van de eigen advocaat moet dragen.
Het incident tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad kan bij deze uitkomst verder onbesproken blijven omdat [appellanten] c.s. daarbij geen belang meer hebben.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 augustus 2020 voor wat betreft de veroordeling onder 1 van het dictum, en bekrachtigt dit vonnis voor het overige
in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt [appellanten] c.s. om binnen vier weken na betekening van dit arrest de woning aan de [a-straat] 57 te [A] (Gn) met alle daarin aanwezige personen en hun toebehorende zaken te ontruimen, tenzij en zo lang zij zich houden aan de voorwaarden zoals hiervoor in dit arrest zijn geformuleerd (r.o.v. 6.14);
veroordeelt [appellant] in een deel van de kosten van het hoger beroep, namelijk op het van Woonborg geheven griffierecht tot een bedrag van € 760,-;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep voor het overige in die zin dat beide partijen de verdere eigen kosten moeten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, I. Tubben en O.E. Mulder en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.