ECLI:NL:GHARL:2021:5031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
21-005928-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging en vernieling met contactverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970, werd eerder veroordeeld voor belaging en vernieling. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 12 mei 2021, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, heeft geëist, met een voorwaardelijk deel en een contactverbod met de benadeelde partij. De politierechter had eerder een vergelijkbare straf opgelegd, die het hof nu vernietigt omdat het zich op verschillende punten niet kan verenigen met het eerdere vonnis.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door beledigende en seksuele berichten te sturen, te bellen, en ongewenste bestellingen te plaatsen. Daarnaast heeft zij goederen van de benadeelde partij vernield. Het hof oordeelt dat het verweer van de verdachte, dat zij de berichten niet heeft verstuurd, niet onderbouwd is en verwerpt dit. De bewezenverklaring van belaging en vernieling wordt gehandhaafd, en de verdachte wordt opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met een contactverbod als bijzondere voorwaarde. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook wordt veroordeeld tot betaling van immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005928-18
Uitspraak d.d.: 26 mei 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2018 met parketnummer 18-119240-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde partij] . Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 559,27, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. G.J. de Kaste, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde partij] . Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 559,27, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof zich op een aantal punten niet kan verenigen met het vonnis en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 13 februari 2018 tot en met 15 mei 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door (telkens) veelvuldig
- die [benadeelde partij] grote hoeveelheden beledigende en/of seksuele berichten te sturen via de sms, WhatsApp en/of e-mail;
- die [benadeelde partij] te bellen;
- een account aan te maken op www. [naam] .nl met de personalia en/of het e-mailadres van die [benadeelde partij] en (vervolgens) met dat account bestellingen te plaatsen ten name van en op het adres van die [benadeelde partij] ; en/of
- lingerie per post te versturen naar die [benadeelde partij] ;
met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
zij op of omstreeks 9 februari 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een naambordje, een raamkozijn, een antenne, ruitenwissers, een picknickbank, een voordeur en/of een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog als volgt.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte ontkent dat zij sms-berichten, berichten via WhatsApps en e-mails aan aangever heeft verstuurd en dat het technisch mogelijk is dat aangever aan zichzelf die berichten en e-mails heeft gestuurd waarbij het lijkt alsof die berichten afkomstig zijn van verdachte. Voorts heeft verdachte verklaard dat aangever over de inlogcodes van haar e-mailadres beschikte.
Het hof overweegt dat het verweer van de verdediging op geen enkele wijze is onderbouwd en daarmee niet aannemelijk is geworden. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 13 februari 2018 tot en met 15 mei 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door telkens veelvuldig
- die [benadeelde partij] grote hoeveelheden beledigende en/of seksuele berichten te sturen via de sms, WhatsApp en/of e-mail;
- die [benadeelde partij] te bellen;
- een account aan te maken op www. [naam] .nl met de personalia en het e-mailadres van die [benadeelde partij] en vervolgens met dat account bestellingen te plaatsen ten name van en op het adres van die [benadeelde partij] ;
en
- lingerie per post te versturen naar die [benadeelde partij] ;
met het oogmerk die [benadeelde partij] te dwingen iets te dulden;
2.
zij op 9 februari 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een naambordje, een antenne en ruitenwissers, die aan [benadeelde partij] toebehoorden, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van haar ex-partner door hem grote hoeveelheden beledigende en/of seksuele berichten te sturen, hem veelvuldig te bellen, eten te laten bezorgen op zijn adres en lingerie aan hem per post te versturen. Daarnaast heeft verdachte een naambordje en de antenne en ruitenwissers van de auto van haar ex-partner vernield. Door haar handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever, schade bij hem veroorzaakt en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door haar en haar raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal geëiste en door de politierechter opgelegde straf passend. Het hof zal deze straf opleggen, te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal het hof aan verdachte als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde partij] opleggen. Hierbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat verdachte ook ter zitting in hoger beroep duidelijk heeft laten zien dat emoties daar waar het gaat om haar ex-partner nog steeds een grote rol spelen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 659,27, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 559,27, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële schade ad € 59,27 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het onder 2 bewezenverklaarde feit dat deze aan verdachte als gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. Verdachte heeft ook verklaard deze schade te willen voldoen. Het hof acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt eveneens voor vergoeding in aanmerking. Hoewel deze schadepost niet nader is onderbouwd, brengen de aard en ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof schat de immateriële schade op een bedrag van € 500,-. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] 1968, wonende te [plaats2] aan [adres] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 559,27 (vijfhonderdnegenenvijftig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 59,27 (negenenvijftig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 559,27 (vijfhonderdnegenenvijftig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 59,27 (negenenvijftig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
9 februari 2018
en van de immateriële schade op
13 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 26 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.