ECLI:NL:GHARL:2021:5027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
21-003909-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling in vereniging na inconsistentie in getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1991, was in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van één maand opgelegd. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 500,- toegewezen gekregen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 40 uren geëist, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van zowel de aangever als getuigen inconsistent en tegenstrijdig waren. De objectieve getuigenverklaringen van buren gaven geen duidelijkheid over de gebeurtenissen in de woning van getuige [getuige1]. Het hof kon niet vaststellen wat er precies is gebeurd en had onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen. Het aangetroffen DNA van de medeverdachte op een busje pepperspray bood onvoldoende ondersteuning voor een bewezenverklaring.

De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen, werd in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de mishandeling. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover aan zijn oordeel onderworpen en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003909-19
Uitspraak d.d.: 26 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2019 met parketnummer 18-750009-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.C.L. Crozier, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het onder 2 tenlastegelegde ‘medeplegen van mishandeling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 26 november 2017 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , in en/of bij een woning, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] , meermalen, althans eenmaal,
- pepperspray in het gezicht te spuiten en/of
- in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde en overweegt daartoe als volgt.
Zowel aangever [benadeelde partij] als getuige [getuige1] hebben (zeer) wisselend, inconsistent en tegenstrijdig over de gang van zaken verklaard. De meer objectieve getuigenverklaringen van de buren [getuige2] en [getuige3] bieden geen verheldering, vooral niet over hetgeen zich in de woning van getuige [getuige1] heeft afgespeeld nu zij alleen getuige zijn geweest van hetgeen zich buiten de woning heeft afgespeeld. Er kan gelet daarop niet worden vastgesteld wat zich precies in de woning van [getuige1] heeft afgespeeld. Hoewel [getuige1] en [benadeelde partij] beide hebben verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangever [benadeelde partij] in de woning van [getuige1] hebben mishandeld en daarmee voldoende wettig bewijs voorhanden is, ontbreekt bij het hof de overtuiging dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Het aangetroffen DNA van medeverdachte [medeverdachte] op een busje pepperspray dat is aangetroffen in de woning van [getuige1] biedt onvoldoende ondersteuning om te komen tot een bewezenverklaring nu niet kan worden vastgesteld hoe en op welk moment het DNA van medeverdachte [medeverdachte] op het busje pepperspray terecht is gekomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.110,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 26 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.