ECLI:NL:GHARL:2021:4952

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
21-003812-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, vernieling en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, opzettelijke vernieling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten vonden plaats op 9 maart 2020 en 4 augustus 2020. De verdachte heeft op 9 maart 2020 de benadeelde partij [benadeelde partij2] meermalen in het gezicht geslagen en tegen het rechterbeen getrapt, wat resulteerde in een breuk in het rechterbeen van de benadeelde. Op 4 augustus 2020 heeft de verdachte de benadeelde partij [benadeelde partij1] bedreigd met de woorden "ik ga een mes halen en ik steek je dood" en heeft hij een ruit van de voordeur van [benadeelde partij1] vernield. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn integraal toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde partij2] recht heeft op € 3.939,67 en de benadeelde partij [benadeelde partij1] recht heeft op € 217,80. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003812-20
Uitspraak d.d.: 25 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 oktober 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-126520-20 en 18-201230-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] integraal en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot een bedrag van € 891,82 wordt toegewezen, een en ander telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. G. Bakker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte wegens het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 en in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. De politierechter heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] tot een bedrag van € 2.439,67 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot een bedrag van € 891,82 toegewezen, een en ander telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-126520-20:
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door deze
- meermalen, althans eenmaal in het gezicht te stompen en/of te slaan en/of
- tegen het (rechter)been te trappen en/of te schoppen en/of
- te duwen tegen het lichaam,
ten gevolge waarvan die [benadeelde partij2] op de grond is gevallen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het (rechter)been (welke operatief moest worden behandeld en/of waarvoor een langere hersteltermijn dan 6 weken moet worden verwacht) ten gevolge heeft gehad.
In de zaak met parketnummer 18-201230-20:
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga een mes halen en ik steek je dood. Je bent nog aan de beurt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 2 ten laste gelegde en tot partiële vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 ten laste gelegde wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [naam] , de partner van aangever [benadeelde partij1] , te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 en in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 18-126520-20:
hij op 9 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door deze
- meermalen in het gezicht te slaan en
- tegen het rechterbeen te trappen,
ten gevolge waarvan die [benadeelde partij2] op de grond is gevallen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het rechterbeen (welke operatief moest worden behandeld en waarvoor een langere hersteltermijn dan 6 weken moet worden verwacht) ten gevolge heeft gehad.
In de zaak met parketnummer 18-201230-20:
1.
hij op 4 augustus 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, die aan een ander, te weten aan [benadeelde partij1] toebehoorde, heeft vernield;
2.
hij op 4 augustus 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga een mes halen en ik steek je dood. Je bent nog aan de beurt".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 maart 2020, terwijl daarvoor geen enkele aanleiding bestond, schuldig gemaakt aan de mishandeling van [benadeelde partij2] door [benadeelde partij2] met de vuist in het gezicht te slaan en tegen het been te trappen. [benadeelde partij2] heeft hierdoor onder meer een gecompliceerde breuk in het kniegewricht opgelopen en is inmiddels aan de knie geopereerd. Ook ten tijde van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep blijkt dat het nog niet goed gaat en dat [benadeelde partij2] mogelijk een kunstknie zal moeten krijgen. Hij heeft nog steeds pijn aan zijn knie en heeft zijn werk als buschauffeur nog niet kunnen hervatten. Verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gepleegd op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij2] en hij heeft hem veel pijn en fysiek ongemak bezorgd. Daarnaast draagt een mishandeling als deze, op de openbare weg en op klaarlichte dag, bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Op 4 augustus 2020 heeft verdachte [benadeelde partij1] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en heeft hij het glas in de voordeur van de woning van [benadeelde partij1] vernield. Ook deze feiten pleegde verdachte min of meer uit het niets. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van een ander en hij heeft gevoelens van angst en onzekerheid teweeg gebracht bij [benadeelde partij1] en zijn partner, die van de bedreiging getuige was.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens – onder meer – soortgelijke delicten.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Oplegging van een andersoortige of lagere straf zou onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.939,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.439,67. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht, anders dan de politierechter, integrale toewijzing van zowel de gestelde materiële als van de immateriële schade redelijk en billijk. De benadeelde heeft niet alleen veel pijn, een operatie en veel onzekerheid moeten doorstaan, maar hij heeft er nog immer geen zekerheid of hij zijn baan als buschauffeur zal kunnen behouden. Verdachte is tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.191,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 891,82. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. He hof volgt de raadsman in zoverre dat, gelet op de bewezenverklaring, de gevorderde vergoeding van de schade aan de vernielde ruiten voor toewijzing in aanmerking komt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 217,80 zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 en in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 en in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.939,67 (drieduizend negenhonderdnegenendertig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 439,67 (vierhonderdnegenendertig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-126520-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.939,67 (drieduizend negenhonderdnegenendertig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 439,67 (vierhonderdnegenendertig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 49 (negenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 maart 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 217,80 (tweehonderdzeventien euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-201230-20 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 217,80 (tweehonderdzeventien euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 augustus 2020.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 25 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.