De raadsvrouw maakt, ter onderbouwing van haar standpunt, gewag van een aantal eigen gevolgtrekkingen en vaststellingen die feitelijke grondslag missen en die zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk zijn.
Zo stelt de raadsvrouw zeer stellig dat tussen aangeefster en haar toenmalige partner enerzijds en getuige [getuige1] die ten tijde van het tenlastegelegde eigenaar van sauna ‘ [naam1] ’ was en de getuige [getuige2] , ten tijde van het tenlastegelegde een gast in de sauna, anderzijds, telefoonnummers zijn ‘uitgewisseld’, en dat zij allen ontzettend veel tijd en ruimte hebben gehad om hun verklaringen met elkaar te bespreken en waar nodig te corrigeren, voordat die verklaringen bij de politie op papier werden gezet. Volgens de raadsvrouw is het duidelijk dat ‘er over is gesproken’ tussen al deze personen en heeft dit overleg naar alle waarschijnlijkheid plaatsgevonden. Waarop de raadsvrouw deze stelling baseert onderbouwt zij niet, althans op grond van hetgeen de raadsvrouw in dit verband heeft aangevoerd wordt deze stelling niet aannemelijk.
Ook komt de raadsvrouw op grond van eigen aannames en interpretaties van [getuige2] ’s verklaring tot de vaststelling dat deze getuige en zijn echtgenote ‘extreem bevooroordeeld’ zijn. Ook hiervoor ontbreekt echter een feitelijke onderbouwing, terwijl ook deze stelling op grond van hetgeen de raadsvrouw hieromtrent heeft aangevoerd niet aannemelijk is te achten.
Ten slotte stelt de raadsvrouw, zonder enige onderbouwing, dat van de verklaring van getuige [getuige1] de vooringenomenheid en fixatie jegens verdachte afdruipt en trekt zij, ook zonder nadere onderbouwing, in twijfel of het telefoongesprek waarover [getuige1] heeft verklaard (welk gesprek hij voerde op het moment dat hij de ruzie tussen [naam2] en verdachte waarnam) wel daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de verklaringen van voornoemde personen op grond van haar gevolgtrekkingen en vaststellingen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, gaat het hof daar, bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing, aan voorbij.