ECLI:NL:GHARL:2021:4938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
21-006616-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepkwekerij en diefstal van gereedschappen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het in werking hebben van een hennepkwekerij met 381 hennepplanten en voor de diefstal van elektriciteit ten behoeve van deze kwekerij. Daarnaast was hij ook aangeklaagd voor gekwalificeerde diefstal van gereedschappen van een bouwlocatie. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen. De verdachte had in zijn woning een hennepkwekerij in werking en had elektriciteit gestolen om deze te kunnen onderhouden. Tevens had hij gereedschappen gestolen van een bouwlocatie, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig bestempeld en heeft de bewijsvoering van de aanklager als voldoende beschouwd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de behandeling van de vorderingen voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006616-19
Uitspraak d.d.: 25 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-186228-19 en 18-150830-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij2] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] integraal toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij [benadeelde partij2] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-186228-19:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 381 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 april 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 18-150830-19:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , 15 lijmtangen, een grote afkortzaag, een zaagtafel op wieltjes, 6 stopcontacten, een klipper van het merk Perfectmate, een kabelhaspel en/of twee scheppen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsverweer

Verdachte heeft met betrekking tot hetgeen in de zaak met parketnummer 18-150830-19 aan hem is ten laste gelegd aangevoerd dat hij van dit feit moet worden vrijgesproken. De verklaring van verdachte tegenover de politie [1] houdt – zakelijk weergegeven – in dat verdachte op 23 juni 2019 rond 01:00 uur besloot zijn hond te gaan uitlaten op een braakliggend terrein in [plaats2] . Bij dat terrein zag hij een hek open staan en buiten dat hek stond materiaal. Hij is toen eerst met de hond naar zijn huis in [plaats1] gereden en is daarna teruggegaan om de goederen die bij het hek lagen te bekijken. Daarop heeft hij de goederen in zijn auto geladen en is hij ermee weggereden.
Op de terechtzitting van het hof heeft verdachte – zakelijk weergegeven – nog verklaard dat de door hem aangetroffen en meegenomen spullen een bult ‘oude troep’ betrof die een eind bij de bouwplaats vandaan aan de straat lag. Hij ontkent stellig binnen de hekken van de bouwplaats te zijn geweest en hij ontkent eveneens dat hij iets heeft gestolen.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Verdachte heeft, nadat hem op 23 juni 2019 rond 03:25 uur door de politie werd gevraagd waar hij midden in de nacht met een hoeveelheid goederen/gereedschap naartoe ging, aanvankelijk gezegd dat hij aan het verhuizen was. Nadat de verbalisant hem vertelde dat hij dat vreemd vond, hoorde de verbalisant verdachte zeggen dat hij het gereedschap gestolen had [2] .
Uit de aangifte [3] blijkt dat de goederen/gereedschappen die verdachte op 23 juni 2019 rond 03:35 uur in zijn auto vervoerde, zijn weggenomen uit een afgesloten container die was geplaatst in een met bouwhekken omheind leegstaand pand aan de [adres2] te [plaats2] . Om zich de toegang tot die plaats te verschaffen, heeft men het hekwerk om het terrein verbogen en het op de container aangebrachte slot uitgeboord.
Vast staat op grond van het voorgaande dat de onder verdachte aangetroffen goederen/gereedschappen door diefstal met braak zijn weggenomen uit een container die op een afgesloten terrein stond.
Het hof acht de verklaring van verdachte, dat hij deze goederen/gereedschappen heeft gevonden op een stapel aan de weg, volstrekt onaannemelijk. Niet alleen valt niet in te zien dat een of meer anderen zich de moeite zouden getroosten om goederen uit een afgesloten container die op een met een hekwerk omheind terrein bevindt weg te nemen, om die goederen vervolgens langs de straat op een hoopje achter te laten. Uit de bevindingen van de politie, waarvan kan worden vastgesteld dat zij die nacht in de buurt van de plaats van het delict aanwezig waren, blijkt ook niet van de aanwezigheid van anderen dan verdachte.
Verdachte heeft nadat hij zijn auto had volgeladen met de betreffende goederen/gereedschappen, blijkens zijn voormelde eigen verklaring, geprobeerd om bij de plaats van het delict weg te rijden zonder anderen tegen te komen. Hij is eerst bij een auto die links van het terrein stond weggereden, de andere kant op, en vervolgens is hij omgereden om een auto van een beveiligingsbedrijf te ontwijken. Toen hij daarna niet ongezien langs een auto van de politie kon rijden, verklaarde hij in eerste instantie dat hij aan het verhuizen was en toen hem werd gezegd dat men dat vreemd vond, gaf hij toe dat hij de goederen/gereedschappen in zijn auto even tevoren had gestolen.
Onder deze omstandigheden, bezien in hun onderlinge verband en samenhang, acht het hof het door verdachte aangevoerde scenario dat de feitelijke inbraak door een onbekend gebleven ander of anderen zou zijn gepleegd onaannemelijk en gaat het hof daaraan voorbij.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-150830-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 18-186228-19:
1.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres1] een hoeveelheid van in totaal 381 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 april 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , een hoeveelheid elektriciteit, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 18-150830-19:
hij op 23 juni 2019 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , 15 lijmtangen, een grote afkortzaag, een zaagtafel op wieltjes, 6 stopcontacten, een klipper van het merk Perfectmate, een kabelhaspel en twee scheppen, toebehorende aan [benadeelde partij2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 18-150830-19 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in zijn woning een hennepkwekerij met 381 planten in werking gehad en de voor die kwekerij benodigde elektriciteit betrok hij buiten de meter om. Het produceren en in het verkeer brengen van hennep kan schadelijk zijn voor de gebruikers daarvan. Het gebruik van hennepproducten brengt risico’s met zich voor de volksgezondheid en veroorzaakt mede daardoor schade van verschillende aard in de samenleving. Verdachte heeft met zijn handelen daaraan bijgedragen. Bovendien heeft hij door op illegale wijze stroom af te nemen financiële schade toegebracht aan de leverancier daarvan.
Verdachte heeft tevens een grote hoeveelheid gereedschap gestolen uit een afgesloten container op een bouwplaats. Hij heeft daarmee schade en ongemak veroorzaakt voor de ondernemer aan wie deze goederen toebehoorden. Daarnaast dragen nachtelijke inbraken bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft zich hierdoor niet laten weerhouden.
Het hof heeft ook acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld. Daarbij springt met name de veroordeling d.d. 12 mei 2017 door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland in het oog, waarbij verdachte is veroordeeld wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod’ tot een taakstraf voor de duur van honderd uren. Deze veroordeling heeft verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. Met oplegging van een andere of lagere straf zou, mede gelet op het strafblad van verdachte, onvoldoende recht worden gedaan aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.784,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof overweegt daarbij dat het aannemelijk acht dat verdachte, naast de aangetroffen 381 planten, eenmaal eerder een kweek van die omvang heeft geoogst. Waar bij de berekening van de schade door de benadeelde partij is uitgegaan van (in totaal) drie kweken, stelt het hof die schade vast op twee kweken en de overige gevorderde bijkomende kosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade tot het bedrag van € 5.941,75 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] B.V.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 770,29. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-150830-19 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof overweegt daarbij dat het de vordering ten aanzien van het hekwerk om het bouwterrein en het slot van de container exclusief BTW toewijsbaar acht tot een bedrag van € 86,60. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, nu daaraan iedere onderbouwing ontbreekt, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-150830-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-150830-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V. ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.941,75 (vijfduizend negenhonderdeenenveertig euro en vijfenzeventig cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] N.V., ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-186228-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.941,75 (vijfduizend negenhonderdeenenveertig euro en vijfenzeventig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
64 (vierenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 april 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] B.V.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] B.V. ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-150830-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 86,60 (zesentachtig euro en zestig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] B.V., ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-150830-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 86,60 (zesentachtig euro en zestig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 juni 2019.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 25 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0100-2019160607-6, d.d. 23 juni 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 92 tot en met 96 van een dossier met registratienummer PL0100-2019190445 Z).
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0100-2019160607-3, d.d. 23 juni 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijde 32 van een dossier met registratienummer PL0100-2019190445 Z).
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL0100-2019161596-1 met bijlage, d.d. 24 juni 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 24 tot en met 28 van een dossier met registratienummer PL0100-2019190445 Z).