ECLI:NL:GHARL:2021:4876

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
21-003362-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling; veroordeling voor mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof sprak haar vrij van deze beschuldigingen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 december 2018, waarbij de verdachte betrokken was in een gewelddadige confrontatie met een benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten had begaan. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan mishandeling en diefstal. Het hof legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 920,29, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling door de benadeelde partij met een mes en een pan te verwonden, en aan diefstal door goederen uit een winkel te stelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003362-19
Uitspraak d.d.: 21 mei 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juni 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 18-730263-18 en 18-237147-18, inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 7 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de rechtbank zal vernietigen;
  • de verdachte zal vrijspreken ter zake van de onder 1 primair en 2 primair aan haar ten laste gelegde feiten;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair aan haar ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die zijn geformuleerd in het rapport van Verslavingszorg Noord Nederland van 28 januari 2021;
  • de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. H.W. de Jong, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte vrijgesproken ter zake van de onder 1 primair en 2 primair aan haar ten laste gelegde feiten;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair aan haar ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die zijn geformuleerd in het rapport van Reclassering Nederland van 15 mei 2019, alsmede een contactverbod en een locatieverbod, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 15 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen (met kracht) vanaf zeer korte afstand, met een groot/lang (slagers- of keuken-)mes stekende en/of snijdende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van de buikstreek, in elk geval van het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 15 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen (met kracht) vanaf zeer korte afstand, met een groot/lang (slagers- of
keuken-)mes stekende en/of snijdende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van de buikstreek, in elk geval van het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 15 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen (met kracht) vanaf zeer korte afstand, met een groot/lang (slagers- of keuken-)mes in zijn linker onderarm en/of zijn linkerhand te steken en/of te snijden;
2.
zij op of omstreeks 15 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen (met kracht) met een (koeken- of steel-)pan in zijn nek en/of op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 15 december 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen (met kracht) met een (koeken- of steel-)pan in zijn nek en/of op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan;
3.
zij op of omstreeks 25 november 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , drie blikken Grolsch Kanon bier en/of twee Bolsius kaarsen en/of Dreft wasmiddel en/of Lenor wasmiddel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 25 november 2018 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , opzettelijk drie blikken Grolsch Kanon bier en/of twee Bolsius kaarsen en/of Dreft wasmiddel en/of Lenor wasmiddel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd goed te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat goed anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdedigingsbelang.
Vrijspraak van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, alsmede bewijsoverweging ter zake van de onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het nooit haar bedoeling is geweest om [benadeelde partij] te verwonden of pijn te doen. Meer in het bijzonder heeft zij verklaard dat zij [benadeelde partij] met een pan heeft geslagen en met een mes naar [benadeelde partij] heeft gezwaaid uit zelfverdediging, namelijk om zo ruimte te creëren tussen [benadeelde partij] en haar en te kunnen vluchten.
In het verlengde hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de onder 1 primair,
1. subsidiair en 2 primair aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging acht het gerechtshof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair aan haar ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het gerechtshof - met de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair aan haar ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat zij daarvan eveneens behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof overweegt hiertoe dat de geweldshandelingen die de verdachte jegens [benadeelde partij] heeft begaan naar het oordeel van het gerechtshof niet de aanmerkelijke kans opleveren dat [benadeelde partij] door die handelingen zou kunnen overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Door die handelingen van de verdachte zijn daarentegen wèl verwondingen ontstaan bij [benadeelde partij] . Het kan niet anders zijn dan dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op die mishandeling gericht is geweest. Door [benadeelde partij] in een worsteling met de pan te slaan en met het mes naar hem te zwaaien zoals zij dat heeft gedaan, heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij] daarbij gewond zou raken.
Beroep op noodweer
De verdachte heeft in het politieverhoor en ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat zij uit zelfverdediging geweld heeft moeten aanwenden tegen [benadeelde partij] , aangezien hij haar heeft aangevallen, waarop een worsteling tussen [benadeelde partij] en haar is ontstaan waarin zij zich door hem bedreigd heeft gevoeld. Zij heeft daarop ruimte willen creëren tussen [benadeelde partij] en haar om te kunnen vluchten. Daartoe heeft zij hem geslagen met een pan en met een mes naar hem gezwaaid, mede omdat [benadeelde partij] haar probeerde te overmeesteren en haar niet door de voordeur liet gaan. Zij wilde hem aan de kant slaan, zodat zij de deur uit kon, aldus de verdachte.
De verdediging heeft in navolging van deze verklaring van de verdachte een beroep op noodweer gedaan en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ter zake van de onder 1 en
2 ten laste gelegde feiten.
Het gerechtshof gaat bij de beoordeling van dit verweer, dat hier nu dient te worden beschouwd als bewijsverweer, gericht tegen de onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde vormen van mishandeling, uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
De verdachte heeft - nog onder invloed van alcohol zijnde - in de woning van [benadeelde partij] gezocht naar haar sleutel, aangezien zij in de veronderstelling verkeerde dat haar sleutel daar ergens zou zijn, hetgeen achteraf helemaal niet het geval bleek te zijn.
[benadeelde partij] was na enige tijd het vervelende, bazige en intimiderende gedrag dat de verdachte in zijn woning vertoonde toen de sleutel niet gevonden werd, zat en heeft haar toen gezegd dat hij liever had dat zij weg zou gaan.
Aangezien de verdachte hem vervolgens is blijven intimideren en zij niet heeft willen vertrekken uit zijn woning, is [benadeelde partij] boos op haar geworden. Hij heeft haar met zijn arm een duw gegeven tegen haar bovenlichaam. Daardoor is zij achterover op de vloer gevallen, waarbij zij met haar hoofd op de grond terecht is gekomen.
[benadeelde partij] is daarvan geschrokken en heeft zich daarop verontschuldigd en heeft tegen haar gezegd dat ze beter weg kon gaan, aangezien hij nu boos op haar was geworden.
Volgens de verdachte - in het verhoor bij de politie - zat [benadeelde partij] toen op zijn bank.
De verdachte is vervolgens op haar beurt boos geworden op [benadeelde partij] en heeft hem aangesproken op zijn gedrag jegens haar.
[benadeelde partij] heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte toen kennelijk dacht dat hij haar ging slaan met zijn vuisten, omdat zij opeens agressief begon te worden tegen hem en met haar handen op hem begon in te slaan. [benadeelde partij] heeft in een latere verklaring bij de politie verklaard dat hij haar bij haar keel heeft beetgepakt en beetgehouden om haar naar buiten te duwen en dat hij haar naar de keuken heeft geduwd om haar daar naar buiten te geleiden, zodat ze weg zou gaan (het gerechtshof begrijpt: via de achterdeur van de woning die zich in de keuken bevindt), en dat hij haar daar tegen het aanrechtblad heeft aangeduwd. In die worsteling heeft de verdachte volgens [benadeelde partij] gedacht dat hij haar wilde slaan, omdat hij haar naar buiten wilde hebben.
Daarop heeft de verdachte hem geslagen met een pan die op het aanrecht stond, waarna de steel van de pan is afgebroken. [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij haar toen een duw heeft gegeven, tegen het aanrecht aan, en tegen haar heeft gezegd dat ze nu naar buiten moet gaan. [benadeelde partij] heeft gezien dat de verdachte daarop een mes van het aanrecht heeft gepakt. Toen [benadeelde partij] daarop naar buiten wilde vluchten heeft de verdachte hem in de gang van de woning (het gerechtshof begrijpt: bij de voordeur van de woning) gestoken met het mes.
De getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] enkele keren ‘hou op, hou op’ heeft horen schreeuwen en hem naar buiten zag komen waarbij hij zijn ene hand ophield.
De getuige [getuige2] heeft verklaard dat hij de verdachte uit de woning van [benadeelde partij] zag komen, haar damesfiets zag pakken, rustig opstappen en rustig wegfietsen.
Voor het gerechtshof staat op grond van het bovenstaande vast dat [benadeelde partij] als eerste fysiek geweld heeft aangewend tegen de verdachte. Tegen dat geweld - een enkele duw, waardoor de verdachte achterover op de grond viel, met haar gezicht tegen de grond - heeft de verdachte zich evenwel niet noodzakelijkerwijs behoeven te verdedigen. [benadeelde partij] is daarna immers onmiddellijk gestopt en is gaan zitten. Verder geweld van zijn kant is op dat moment geheel uitgebleven en hij heeft zijn excuses toen aangeboden aan haar.
Het is dan de verdachte die in begint te slaan op [benadeelde partij] , in een situatie waarop er dan geen sprake (meer) is van een wederrechtelijke aanranding van haar door [benadeelde partij] .
Onder die omstandigheden komt aan de verdachte - als autonoom optredende agressor - geen beroep op noodweer toe.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het door de verdachte gevoerde bewijsverweer met betrekking tot de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met het mes, alsmede het door de verdediging gevoerde bewijsverweer met betrekking tot de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling met de pan.
Het gerechtshof acht op grond van het bovenstaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zoals ten laste gelegd onder 1 meer subsidiair en onder
2 subsidiair en zoals hieronder nader aangeduid.
Bewijsoverweging ter zake van de onder 3 primair ten laste gelegde winkeldiefstal
De verdachte heeft ontkend dat zij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. Meer in het bijzonder heeft zij verklaard dat zij op voorhand - naast een pizza die zij in haar hand hield - tevens andere artikelen die zij in de winkel in haar tas had gedaan wilde afrekenen bij de kassa, maar dat zij niet de kans heeft gekregen om die andere artikelen op de kassaband te leggen en te betalen. In het verlengde hiervan heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Het gerechtshof is van oordeel dat het door verdachte en de verdediging gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van de onder 3 primair ten laste gelegde winkeldiefstal wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de lezing van de feiten door de verdachte niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair aan haar ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 meer subsidiair
zij op 15 december 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen met kracht vanaf zeer korte afstand, met een groot/lang (slagers- of keuken-)mes in zijn linker onderarm en zijn linkerhand te steken en/of te snijden;
2.subsidiair
zij op 15 december 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] meermalen met kracht met een pan in zijn nek en tegen zijn hoofd te slaan;
3.primair
zij op 25 november 2018 te [plaats] drie blikken Grolsch Kanon bier, twee Bolsius kaarsen, Dreft wasmiddel en Lenor wasmiddel, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door het plegen van de mishandelingen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en hem pijn, letsel, angst, schade en overlast heeft bezorgd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door het plegen van de winkeldiefstal overlast en ergernis heeft veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf en zich niets gelegen heeft laten liggen aan het eigendomsrecht van dat bedrijf;
  • de ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting, ter zake van mishandeling en diefstal.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 april 2021, waaruit blijkt dat zij niet is veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict. Wèl is zij veroordeeld voor andersoortige delicten, welke veroordelingen onherroepelijk zijn;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsvrouw bepleite straf conform de duur van het voorarrest, in combinatie met een behoorlijke taakstraf, dan wel in combinatie met een behoorlijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf, aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Voor de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden ontbreekt naar het oordeel van het gerechtshof het nut en/of de noodzaak, met uitzondering echter van de meldplicht. Een eerdere interventie - op basis van de krachtens het vonnis van de rechtbank in deze zaak dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden - heeft blijkens het advies aan de opdrachtgever van het toezicht van 28 januari 2021, opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland, geen bijster succesvol verloop gehad. Enige verandering of verbetering daarin is naar het oordeel van het gerechtshof niet te verwachten, ook niet met een steviger drukmiddel.
Gelet op al deze opgenomen omstandigheden onderling en in samenhang bezien en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie is het gerechtshof van oordeel dat passend en geboden is de oplegging van een gevangenisstaf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland te Leeuwarden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 420,29, alsmede immateriële schade ten bedrage van € 1.084,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen.
Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van de gevorderde materiële schade, alsmede tot een bedrag van € 500,- ter zake van immateriële schade. De vordering is weliswaar betwist, doch het gerechtshof ziet geen redenen aan de onderbouwing met bijlagen van de kosten te twijfelen die bovendien, gelet op de gebeurtenissen, aannemelijk voorkomen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 920,29 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het gerechtshof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande acht het gerechtshof gronden aanwezig om te bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten van het geding dienen te dragen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair,
2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op dagen/tijdstippen te melden bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland te Leeuwarden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 920,29 (negenhonderdtwintig euro en negenentwintig cent) bestaande uit
€ 420,29 (vierhonderdtwintig euro en negenentwintig cent) materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 920,29 (negenhonderdtwintig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 420,29 (vierhonderdtwintig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 december 2018.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 21 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Fuhler is buiten staat dit arrest te ondertekenen.