ECLI:NL:GHARL:2021:4825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
21-004440-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor pogingen tot diefstal met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van twee pogingen tot diefstal op 11 mei 2019. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op basis van het onderzoek op de zitting van 6 mei 2021 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De advocaat-generaal vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en handhaving van de straf. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen bezwaren waren tegen de bewezenverklaring, maar dat er een strafmaatverweer was gevoerd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de pogingen tot diefstal en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De uitspraak benadrukt de ernst van winkeldiefstal en de impact daarvan op winkeliers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004440-19
Uitspraak d.d.: 20 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2019 met parketnummer 16-113680-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 09-097906-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer
09-097906-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. J. Zevenboom, naar voren is gebracht. Dit komt er - samengevat - op neer dat tegen de bewezenverklaring geen bezwaren zijn ingebracht, maar dat er een strafmaatverweer is gevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld
tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 22 mei 2018, gewezen onder parketnummer 09-097906-18, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De omvang van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde wordt verdachte daarin niet-ontvankelijk verklaard.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 11 mei 2019 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om jassen en/of kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, de labels en/of de beveiliging heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 11 mei 2019 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om kleding en/of schoenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, de labels en/of de beveiliging heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt zijn vervat, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 11 mei 2019 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een jas, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, de labels heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 11 mei 2019 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om kleding, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, de labels heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot winkeldiefstal bij twee verschillende kledingwinkels. Winkeldiefstal, ook een poging daartoe, betreft een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel hinder en schade oplevert. Verdachte heeft met haar handelen telkens inbreuk willen maken op het eigendomsrecht van de desbetreffende winkeliers.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d.
6 april 2021 blijkt dat verdachte één keer eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijke strafbaar feit. Hierbij is aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, zodat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige pogingen tot diefstal in een proeftijd liep.
Door de raadsman van verdachte is ter zitting naar voren gebracht dat verdachte momenteel een stabiel leven met haar gezin in Hongarije leidt. Zij heeft werk in Oostenrijk en kan haar gezin daarmee onderhouden. Tevens zorgt zij in Hongarije voor haar gehandicapte moeder.
Gelet op het voorgaande acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 22 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, parketnummer 09-097906-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 22 mei 2018, parketnummer 09-097906-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 20 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.