ECLI:NL:GHARL:2021:4824

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
21-000614-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake medeplichtigheid aan woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van 152 dagen voor medeplichtigheid aan een woninginbraak die plaatsvond op 24 augustus 2019. De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van zijn betrokkenheid bij de inbraak, waarbij hij op de uitkijk stond terwijl een medeverdachte de woning binnenging en sieraden wegnam. Tijdens de zitting op 6 mei 2021 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 152 dagen, met schadevergoeding aan de benadeelde partijen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de rol van de verdachte als medepleger van de inbraak, en heeft hem vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte medeplichtig was aan de inbraak, omdat hij op de uitkijk stond en de medeverdachte waarschuwde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 152 dagen, met aftrek van het voorarrest, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen van elk € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000614-20
Uitspraak d.d.: 20 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2020 met parketnummer
18-730173-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 152 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen beide hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 152 dagen met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen beide hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 augustus 2019 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een sieradenkistje en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen in/uit een woning ( [adres] , aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 augustus 2019 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , weg te nemen in/uit de woning (perceel [adres] , aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich -in vereniging met zijn mededader- via een raam de toegang tot die woning heeft verschaft en/of (vervolgens) in die woning sieraden van die [benadeelde partij1] bij zich heeft genomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 24 augustus 2019 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een sieradenkistje en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen in/uit een woning ( [adres] , aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij/tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte op eerst vermelde tijd en plaats, door in de nabijheid van die woning op de uitkijk te gaan staan teneinde bij mogelijk onraad die [medeverdachte] te waarschuwen, althans op enigerlei (andere) wijze, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft;
meest subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 24 augustus 2019 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , weg te nemen in/uit een woning ( [adres] , aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich via een raam de toegang tot die woning heeft verschaft en/of (vervolgens) in die woning sieraden van die [benadeelde partij1] bij zich heeft genomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij/tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte op eerst vermelde tijd en plaats, door in de nabijheid van die woning op de uitkijk te gaan staan teneinde bij mogelijk onraad die [medeverdachte] te waarschuwen, althans op enigerlei (andere) wijze, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte bij de inbraak, dan wel een poging tot inbraak, de rol van medepleger heeft gehad. Verdachte zal daarom van het primair en het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte integraal van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De aanwezige getuigenverklaringen zijn suggestief en dragen bij aan het ontstaan van het onjuiste beeld dat verdachte een rol had bij de inbraak. Ook uit het gegeven dat verdachte met [medeverdachte] aan het bellen was en dat hij harder begon te spreken toen de politie ter plaatse kwam, kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte op de uitkijk stond en [medeverdachte] waarschuwde. Volgens de raadsman kan op basis van het vorenstaande niet worden uitgesloten dat verdachte daar wel aanwezig was, maar niets afwist van het plan van [medeverdachte] om in te breken.
Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voltooide diefstal, gepleegd door [medeverdachte] . Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het (meer subsidiair) tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Daartoe wordt overwogen dat geen reden bestaat tot twijfel aan de aanwezige getuigenverklaringen en bevindingen van de politie. Hieruit volgt onder meer dat buurtbewoners zien dat twee personen door de buurt heen en weer lopen, dat één van die personen over het hek van het betreffende appartement klimt en daar even later binnen achter het raam loopt, terwijl de andere persoon buiten bij het appartement blijft staan. Wanneer verdachte buiten door de politie wordt aangetroffen met een oplichtende telefoon in zijn hand, constateert een agent dat hij naar het appartement kijkt en harder begint te praten. Later is komen vast te staan dat verdachte op dat moment een openstaande telefoonverbinding met [medeverdachte] had.
Daar tegenover staan de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd over zijn aanwezigheid nabij het appartement van de slachtoffers ten tijde van de inbraak. Ter zitting van de rechtbank is verdachte op zijn verklaring hierover bij de politie teruggekomen en ook ter zitting van het hof heeft verdachte weer anders verklaard over de reden van zijn aanwezigheid ter plaatse. Verdachte heeft onder meer verklaard dat [medeverdachte] moest plassen en zich zou omkleden bij een vriendin en dat hij [medeverdachte] , na ongeveer een kwartier wachten, enkel heeft gebeld om te vragen waar hij bleef. Het hof acht dit niet aannemelijk, omdat de telefoonlijn tussen verdachte en [medeverdachte] zo’n 7 minuten open heeft gestaan. Evenmin past die verklaring binnen het tijdsbestek van de 10 minuten tussen de melding van één van de getuigen bij de politie en de aanhouding van verdachte.
Het hof is dan ook van oordeel dat de hierboven genoemde waarnemingen en bevindingen, bezien tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit de overige bewijsmiddelen, de bewezenverklaring van het scenario dat verdachte [medeverdachte] opzettelijk behulpzaam is geweest bij de inbraak in het betreffende appartement door op de uitkijk te staan om [medeverdachte] zo nodig te waarschuwen, kunnen schragen. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen en het hof acht het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen in dier voege dat verdachte medeplichtig is geweest aan de door [medeverdachte] gepleegde woninginbraak.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
[medeverdachte] op 24 augustus 2019 te [plaats] , een sieradenkistje en sieraden, die aan een ander dan aan die [medeverdachte] en verdachte toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen in een woning aan de [adres] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte op eerst vermelde tijd en plaats, door in de nabijheid van die woning op de uitkijk te gaan staan teneinde bij mogelijk onraad die [medeverdachte] te waarschuwen, opzettelijk behulpzaam is geweest.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een woninginbraak op
24 augustus 2019 door op de uitkijk te staan om de mededader te kunnen waarschuwen. De mededader is door middel van inklimming een woning in [plaats] binnengegaan en heeft daar een sieradenkistje en sieraden weggenomen. De op leeftijd zijnde bewoners, [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , waren op dat moment thuis. De politie trof, na te zijn gealarmeerd door oplettende buurtbewoners, verdachte buiten aan in de nabijheid van de betreffende woning met een - naar later bleek - openstaande telefoonverbinding met de mededader die in het toilet van de woning werd aangetroffen. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] blijkt dat zij erg angstig is geworden door de woninginbraak. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen, maar heeft hij in het geheel geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen van zijn handelen voor een ander.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d.
6 april 2021 blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
In een reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-Nederland van 29 augustus 2019 staat onder meer vermeld dat verdachte heeft aangegeven niet-ontvankelijk te zijn voor reclasseringscontact, omdat hij naar eigen zeggen geen problemen heeft. Uit de Retourzending opdracht reclasseringsadvies van 26 juni 2020 blijkt verder dat verdachte in het kader van vroeghulp is bezocht in het cellencomplex in Leeuwarden. Toen bleek dat een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis niet werd ondersteund, wilde verdachte volgens de reclassering niet langer met hen in gesprek. Het risico op recidive en onttrekking aan voorwaarden werd op dat moment ingeschat als hoog.
Het hof komt tot een bewezenverklaring ondanks de ontkenning van verdachte. In zoverre doet zich de situatie voor dat verdachte niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid, omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel (nog) niet bereikt. Voor clementie bestaat vooralsnog dan ook geen reden. Gelet hierop en op het hiervoor overwogene acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 152 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1]

De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in beide gevallen € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen, nu hij heeft bepleit verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. Subsidiair heeft hij verzocht de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen ieder als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden tot een bedrag van € 500, - aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat beide vorderingen tot dat bedrag hoofdelijk zullen worden toegewezen.
Het hof grondt deze toewijzing op het volgende.
Ook in hoger beroep staat verdachtes betrokkenheid bij de inbraak in de woning van de benadeelde partijen vast en heeft hij met de andere dader onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partijen, welk onrechtmatig handelen hem toegerekend kan worden. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan die inbraak, als bedoeld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is derhalve verplicht de door de benadeelde partijen dientengevolge geleden schade te vergoeden. De door de benadeelde partijen geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
De grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding is in het onderhavige geval de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat sprake is geweest van een braak, terwijl de benadeelde partijen die op leeftijd zijn, nietsvermoedend in de woonkamer zaten toen de politie de woning betrad en één van de verdachten uit het toilet haalde. Uit de toelichting van de vordering volgt dat de gebeurtenis grote impact heeft gehad. [benadeelde partij1] voelt zich in haar veiligheid aangetast. De in haar toelichting geschetste gevolgen zijn naar het oordeel van het hof zodanig invoelbaar, begrijpelijk en voorspelbaar dat het ervoor moet worden gehouden dat ook [benadeelde partij2] , die eenzelfde bedrag heeft gevorderd, deze in vergelijkbare mate c.q. ernst heeft ondervonden. De inbraak vormt aldus een ernstige aantasting van de persoonlijke integriteit van de beide benadeelde partijen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof ook sprake van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ van de benadeelde partijen, zoals bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof het volgende. Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan, waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, de impact daar van in het concrete. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De benadeelde partij [benadeelde partij1] heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op haar persoonlijke leven en op de wijze waarop zij nadien en tot op heden functioneert, welke gevolgen, gelijk het hof hiervoor heeft overwogen, kunnen worden getransponeerd naar c.q. betrokken in de beoordeling van de vordering van [benadeelde partij2] . Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de door beide benadeelde partijen gevorderde bedragen zijdens de verdediging, lenen beide vorderingen zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
152 (honderdtweeënvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 augustus 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
24 augustus 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 20 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.