ECLI:NL:GHARL:2021:4819

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
21-001227-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van aanrijding met voetganger

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een aanrijding op 10 februari 2019 te Renswoude, waarbij een voetganger, mevrouw [slachtoffer], werd aangereden door een auto. De verdachte, die als passagier in de auto zat, werd beschuldigd van het niet verlenen van hulp aan het slachtoffer, dat later overleed aan de verwondingen die zij bij de aanrijding had opgelopen. Het hof moest beoordelen of de verdachte getuige was van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin het slachtoffer verkeerde. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet voldoende bewust was van het levensgevaar en sprak hem vrij. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, dat de verdachte had veroordeeld, en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De advocaat-generaal had gerequireerd tot bewezenverklaring, maar het hof volgde dit niet en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001227-20
Uitspraak d.d.: 21 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, van 6 maart 2020 met parketnummer 16-144137-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 februari 2019, te Renswoude, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] , door (als medepassagier) die [slachtoffer] , die ten gevolge van een verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel had opgelopen adequate lichamelijke verzorging en/of inschakeling van adequate medische hulp en/of verzorging te onthouden, terwijl bij het inschakelen van hulpverlening voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was, terwijl de dood van voornoemde hulpbehoevende [slachtoffer] op 22 februari 2019 is gevolgd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Vast staat dat mevrouw [slachtoffer] op 10 februari 2019 op de [adres] te Renswoude als voetganger op een zebrapad is aangereden door een personenauto waarin een bestuurder en twee passagiers zaten. Verdachte was één van de passagiers. Bij dit ongeval raakte [slachtoffer] zwaar gewond, waarna zij op 22 februari 2019 aan haar verwondingen is overleden.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte getuige is geweest van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde. Naar het oordeel van het hof blijken de volgende in dit verband relevante feiten en omstandigheden uit het dossier:
  • verdachte was passagier in de auto die [slachtoffer] heeft aangereden,
  • verdachte voelde/hoorde een klap,
  • verdachte zag dat er een gat in de voorruit zat,
  • verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er een aanrijding had plaatsgevonden, maar dat hij niet wist wat er was geraakt,
  • de bestuurder is vervolgens, kort na de aanrijding, doorgereden en
  • verdachte zag dat de bestuurder met zijn hoofd uit het zijraam reed.
Andere (relevante) feiten en omstandigheden dan de zojuist genoemde zijn niet komen vast te staan.
Naar het oordeel van het hof kan uit deze feiten en omstandigheden weliswaar worden afgeleid dat verdachte wist dat er een aanrijding had plaatsgevonden, maar niet dat hij getuige is geweest van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, nu niet blijkt dat verdachte zich bewust was van dat levensgevaar. Onvoldoende voor bewezenverklaring is dat verdachte had behoren te beseffen dat er een niet als denkbeeldig te verwaarlozen kans bestond dat toen een persoon was aangereden en daarbij (ernstig) gewond was geraakt. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 21 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.