In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [eiser], tegen zijn voormalige werkgever, Kia Ora Holding B.V. De werknemer betwist een verrekenpost van € 45.000,- die door de werkgever is ingehouden op een geldvordering. De procedure is gestart na een tussenarrest op 22 oktober 2019, waarin een comparitie na aanbrengen is bepaald. Tijdens deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt en zijn er memorie van grieven en een memorie van antwoord gewisseld. De kern van het geschil betreft de vraag of de kantonrechter terecht een bedrag van € 45.000,- in mindering heeft gebracht op de vordering van de werknemer en of de kantonrechter de transitievergoeding correct heeft vastgesteld op basis van een dienstverband dat is begonnen op 1 januari 2015, in plaats van 1 maart 2009, zoals de werknemer stelt.
Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter op het tweede punt terecht heeft geoordeeld, maar dat de werknemer nog in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van de werkgever dat er een verrekenpost van € 45.000,- bestaat. Het hof heeft daarbij de bewijslast bij de werkgever gelegd en heeft de werknemer toegestaan om getuigen te horen ter ondersteuning van zijn standpunt. De beslissing van het hof houdt in dat de werknemer moet aantonen dat hij recht heeft op de volledige transitievergoeding en dat de verrekenpost niet van toepassing is. De zaak is aangehouden voor het getuigenverhoor, dat zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum.