ECLI:NL:GHARL:2021:4728

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
200.288.914
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en opvoedingstaken van de ouders van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 14 oktober 2020, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De ouders zijn in 2017 gescheiden en hebben gezamenlijk het gezag over hun kind, dat bij de moeder woont. De vader verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat hij meer contact met zijn kind kan hebben, vooral tijdens vakanties. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2021 hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling, met uitzondering van de verdeling van de vakanties. De vader stelt dat hij meer tijd met zijn kind wil doorbrengen in de vakanties, terwijl de moeder voorstelt om de vakanties gelijk te verdelen. Het hof heeft geoordeeld dat de bestaande zorgregeling, waarbij de vakanties bij helfte worden verdeeld, voldoende recht doet aan de wensen van beide ouders en het belang van het kind. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de zorgregeling gewijzigd, waarbij de vakanties gelijk worden verdeeld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.914
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373691)
beschikking van 18 mei 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M. van Leeuwen te Gouda,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 januari 2021;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Leeuwen van 8 februari 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Leeuwen van 12 april 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Bemmel van 15 april 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Bemmel van 20 april 2021.
2.2
Het hof zal - gelet op de zogenoemde twee-conclusie-regel - geen kennis nemen van productie 12, een inhoudelijke reactie van de vader, zoals bij journaalbericht van mr. Van Leeuwen van 12 april 2021 is overgelegd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vader bijgestaan door zijn advocaat. De advocaat van de moeder heeft door middel van een Skype verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.
2.4
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Van Bemmel van 26 april 2021 met bijlage en een journaalbericht van mr. Van Leeuwen van 27 april 2021 met bijlage.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 januari 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , verder: [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [D] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking van 23 januari 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, overwogen dat partijen onderling een regeling hebben getroffen die is vermeld in het aan die beschikking gehechte - door de ouders op 11 november 2016 ondertekende - ouderschapsplan en dat de rechtbank, conform het verzoek van de ouders, zal bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.
3.4
Bij beschikking van 12 september 2017 heeft voormelde rechtbank bepaald dat de getroffen onderlinge regeling, zoals in die beschikking weergegeven onder 3.2, deel uitmaakt van die beschikking en dat het door partijen op 11 november 2016 ondertekende en aan de beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] , verder ook te noemen: de zorgregeling. Voorwaardelijk is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, met wijziging van de beschikking van 23 januari 2017, als regeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft: eenmaal in de twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend 7:30 uur, waarbij geldt dat hij door de vader uit school wordt gehaald en hij maandagochtend door de moeder bij de vader wordt opgehaald, waarbij geldt dat het mogelijk is dat [de minderjarige] door een ander dan de ouders wordt opgehaald of weggebracht, de ouders in de gelegenheid gesteld een traject voor ouderschapsbemiddeling te volgen bij [E] of een soortgelijke instantie, en het meer of anders verzochte - waaronder het subsidiaire verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen - afgewezen.
4.3
De vader is met drie grieven en een voorwaardelijke grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven een tot en met drie zien op de zorgregeling. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- primair: een ouderschapsonderzoek te gelasten, waarbij het hof ingevolge artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering e.v. deskundigen benoemt die onderzoek doen naar de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [de minderjarige] wordt geacht en op basis van de uitkomst van dat onderzoek te bepalen dat,
indien partijen overeenstemming hebben bereikt, de door partijen in het ouderschapsplan van 11 november 2016 overeengekomen en door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, in de beschikking van 12 september 2017 opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] te wijzigen en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, zoals partijen tijdens het ouderschapsonderzoek zijn overeengekomen;
dan wel indien er geen overeenstemming tussen partijen wordt bereikt;
- a. de door partijen in het ouderschapsplan van 11 november 2016 overeengekomen en door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, in de beschikking van 12 september 2017 opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] te wijzigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen conform het voorstel 1 van de vader dan wel conform het voorstel 2 van de vader (punt 37 van het beroepschrift), zodat is gewaarborgd dat [de minderjarige] en de vader elkaar ten minste één keer per week zien;
en;
de door partijen in het ouderschapsplan van 11 november 2016 overeengekomen en door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, in de beschikking van 12 september 2017 opgenomen (school)vakantie en feestdagenregeling te wijzigen en met ingang van de datum van de beschikking van het hof een regeling voor de verdeling van de schoolvakanties, de overige vrije dagen van school en de feestdagen vast te stellen waarbij [de minderjarige] 70% van de tijd bij de vader verblijft en [de minderjarige] in de gelegenheid wordt gesteld om samen met zijn
vader naar de jaarlijkse familiedag van de familie [verzoeker] te gaan, althans een zodanige verdeling van de zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht;
- subsidiair: als het hof geen ouderschapsonderzoek gelast verzoekt de vader het hof om een
onderzoek door de raad te gelasten waarin de raad onderzoek doet naar de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, en op basis van dat onderzoek te bepalen overeenkomstig hetgeen hiervoor onder - a. is vermeld;
- meer subsidiair: indien geen ouderschapsonderzoek of een onderzoek door de raad wordt gelast te bepalen overeenkomstig hetgeen hiervoor onder - a. is vermeld;
meer meer subsidiair: het petitum van de bestreden beschikking te verbeteren ten aanzien van
de datum van de gewijzigde beschikking (dit moet 12 september 2017 zijn en niet 23 januari 2017) en te vermelden dat niet de gehele regeling ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd doch uitsluitend artikel 3.5 en 3.6 van het ouderschapsplan; althans een zodanige verbetering door te voeren als het hof juist acht;
- en in alle situaties (primair en alle subsidiair): te bepalen dat [de minderjarige] uitsluitend door zijn ouders wordt opgehaald dan wel gebracht en niet door eventuele partners van zijn ouders, met uitzondering van een door het hof vast te stellen regeling waarbij [de minderjarige] ook op de
woensdagmiddag bij de vader verblijft en waarbij [de minderjarige] met de partner van de moeder op doorreis mee naar [B] kan rijden;
en voorwaardelijk: voor zover uit het ouderschapsonderzoek of het onderzoek van de raad blijkt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] wel in zijn belang is, verzoekt de vader het hof te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, waarbij er een nader te bepalen regeling op basis van de resultaten uit het onderzoek tussen de moeder en [de minderjarige] wordt vastgesteld
4.4
De moeder voert verweer. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaf.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de vast te stellen zorgregeling, met uitzondering van de verdeling van die zorg tijdens de vakanties.
De moeder en de vader zijn de volgende zorgregeling overeengekomen:
De vader heeft omgang met [de minderjarige] (in een vierwekelijks schema):
-
in weekend éénvan vrijdag uit school tot maandagochtend, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij school en de moeder [de minderjarige] op maandagochtend ophaalt bij de vader;
-
in weekend tweevan vrijdagmiddag uit school tot zaterdag na het avondeten, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij school en de partner van de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader na het avondeten rond 17.30/18.00 uur;
-
in weekend driegeldt dezelfde regeling als in weekend één;
-
in weekend vieris er geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
In de week vier (na het derde weekend en voorafgaand aan het weekend dat [de minderjarige] geen omgang heeft met de vader) heeft de vader op woensdagmiddag contact met [de minderjarige] , te beginnen met een Face-time- / belcontact, welk contact binnen een termijn van drie maanden wordt uitgebreid naar een fysiek contact tussen de vader en [de minderjarige] in de omgeving van de woonplaats van de moeder en [de minderjarige] , waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt bij de moeder.
Daarnaast zijn de ouders overeengekomen dat de vader een belcontact heeft met [de minderjarige] op dinsdag om 18.15 uur en op vrijdag 18.15 uur. Als [de minderjarige] dat aangeeft kan het belcontact ook op een vroeger tijdstip plaatsvinden. Voor de vrijdagen geldt dat dit belcontact er niet is in de week dat [de minderjarige] op vrijdag bij de vader verblijft.
Partijen hebben het hof verzocht deze overeenstemming in een beschikking vast te leggen. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn partijen in de gelegenheid gesteld om binnen een week ná de mondelinge behandeling het hof te berichten of zij ook overeenstemming hebben bereikt over de invulling van de vakantieregeling.
5.4
Bij faxberichten van 26 en 27 april 2021 hebben partijen het hof bericht dat zij hierover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Het hof zal daarover hierna een beslissing geven.
5.5
De vader verzoekt naar aanleiding van de door partijen overeengekomen zorgregeling in de weekenden een vakantieregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] 60% van de vakanties bij hem is en 40% bij de moeder. De moeder handhaaft haar standpunt dat de vakanties gelijk tussen partijen moeten worden verdeeld.
5.6
Het hof volgt het standpunt van de moeder. De vader heeft zijn verzoek om in de vakanties meer contact met [de minderjarige] te mogen hebben gebaseerd op het feit dat [de minderjarige] inmiddels op de maandagen naar school gaat, waardoor de vader minder contact met [de minderjarige] heeft en dat hij dit graag gecompenseerd ziet door meer contact met [de minderjarige] gedurende de vakanties. De vader wijst er daarbij nog op dat [de minderjarige] zelf ook aangeeft dat hij de vader meer wil zien.
Het hof is van oordeel dat de door partijen overeengekomen zorgregeling, waarbij [de minderjarige] in het vierwekelijkse schema een extra weekend van vrijdag uit school tot zaterdag na het avondeten contact zal hebben met de vader voldoende recht doet aan het verzoek van vader om compensatie voor het door hem gestelde verminderde contact met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in het kader van de overeengekomen regeling iedere week contact met de vader, fysiek dan wel telefonisch. Het hof is van oordeel dat er met die regeling voldoende wordt toegekomen aan de (ook door moeder ter zitting erkende) wens van [de minderjarige] om meer contact met de vader, en ziet dan ook geen reden de vakantieregeling anders te verdelen dan bij helfte.
Het voorgaande geldt temeer nu de moeder heeft verklaard dat zij – ook in het verleden – al heeft meegewerkt aan verzoeken van de vader om in uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij studiedagen of roostervrije dagen van school, extra omgang te hebben met [de minderjarige] .
Het hof zal dan ook bepalen dat in het kader van de zorgregeling de vakanties bij helfte worden verdeeld.
5.7
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk verzoek in hoger beroep van de vader.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 september 2017, en daarmee het aan die beschikking gehechte door de griffier gewaarmerkte en door partijen op 11 november 2016 ondertekende ouderschapsplan dat deel uitmaakt van die beschikking, en stelt vast als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige] dat de vader omgang/contact heeft met [de minderjarige] overeenkomstig de hiervoor onder rechtsoverweging 5.2 vermelde, tussen partijen overeengekomen regeling;
de vakanties zullen bij helfte tussen partijen worden gedeeld, door partijen in onderling overleg te regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.U.M. van der Werff en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 18 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.