ECLI:NL:GHARL:2021:4727

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
200.287.628
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht vaststelling na aflossing schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarige per 1 juni 2020 op nihil was gesteld. De vrouw verzocht het hof om een tijdslimiet te verbinden aan deze nihilstelling en om de kinderalimentatie per 1 maart 2022 vast te stellen op € 165,- per maand, vermeerderd met wettelijke indexering.

Het hof heeft vastgesteld dat de man, verweerder in hoger beroep, zijn schuld aan de vrouw per 1 maart 2022 zal hebben afgelost. Het hof oordeelde dat de man geen draagkracht heeft zolang hij de maandelijkse aflossingen op deze schuld voldoet. Echter, met de aflossing van de schuld, kan de draagkracht van de man voor de kinderalimentatie worden vastgesteld. Het hof heeft de grief van de vrouw gegrond verklaard en de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2022 vastgesteld op € 165,- per maand, vermeerderd met wettelijke indexering per 1 januari 2022.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd voor de periode tot 1 maart 2022, maar wordt vernietigd voor de periode daarna. De man is verplicht om de kinderalimentatie te betalen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de vrouw in het gelijk gesteld en de man in zijn verweer niet gehoord, aangezien hij niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.628
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 502904)
beschikking van 18 mei 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
niet verschenen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 december 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2020 plaatsgevonden via een digitale beeldverbinding (Telehoren). De vrouw en haar advocaat zijn gehoord.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [B] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking van 9 december 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man € 267,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder ook: de kinderalimentatie).
3.4
De man is [in] 2017 gehuwd met mevrouw [C] . Zij hebben twee kinderen: [D] (2 jaar) en [E] (1 jaar).
Mevrouw [C] heeft een kind uit een eerdere relatie: [F] (8 jaar).
[D] , [E] en [F] wonen bij de man en mevrouw [C] .

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderalimentatie voor [de minderjarige] vanaf 1 juni 2020 op nihil gesteld.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief heeft betrekking op het - afgewezen - verzoek van de vrouw om een tijdslimiet te verbinden aan de nihilstelling van de kinderalimentatie.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, zo nodig onder aanvulling van gronden, de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2020 op nihil en met ingang van 1 maart 2022 op € 165,- per maand te stellen, althans op een zodanig bedrag en vanaf zodanig tijdstip als het hof juist acht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat het bedrag van € 165,- per maand nog moet worden vermeerderd met de wettelijke indexering per 1 januari 2022.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De vrouw stelt dat de rechtbank een tijdslimiet had moeten verbinden aan de nihilstelling van de kinderalimentatie en de kinderalimentatie ook had moeten berekenen voor de situatie dat de man de schuld aan de vrouw van € 21.959,93 volledig heeft afgelost (per 1 maart 2022).
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het bestaan van de schuld van de man aan de vrouw en de maandelijkse aflossingen tussen partijen niet in geschil zijn. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat de man deze betalingsverplichting stipt nakomt en inmiddels twaalf termijnen heeft voldaan. Het hof constateert met de rechtbank en met de vrouw dat de man geen draagkracht heeft zolang hij de maandelijkse aflossingen op deze schuld voldoet.
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de schuld van de man aan de vrouw per 1 maart 2022 zal zijn afgelost. Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 maart 2022 kan worden vastgesteld. De financiële situatie van de man is bekend en bij ingrijpende wijzigingen in de financiële situatie van de man die een negatieve invloed hebben op zijn draagkracht voor kinderalimentatie voor [de minderjarige] , kan de man - voor zover nodig - het initiatief nemen tot verlaging van de kinderalimentatie. Door de kinderalimentatie reeds nu vast te stellen, wordt partijen duidelijkheid geboden en wordt hen een mogelijke gang naar de rechter bespaard. De grief van de vrouw slaagt daarom.
5.3
De vrouw heeft de draagkracht van de man voor de kinderalimentatie berekend en daarbij ook rekening gehouden met de onderhoudsverplichtingen van de man jegens de andere kinderen die tot zijn gezin met mevrouw [C] behoren. De vrouw stelt op basis van die berekeningen dat de draagkracht van de man voor kinderalimentatie voor [de minderjarige] per 1 maart 2022 € 165,- per maand bedraagt. Deze door haar berekende bijdrage moet nog wel per 1 januari 2022 geïndexeerd worden.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd en de draagkrachtberekeningen van de vrouw in hoger beroep derhalve niet zijn betwist en het hof ook niet onjuist voorkomen, zal het hof de door de vrouw in hoger beroep verzochte kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2022 toewijzen zoals door haar verzocht.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor de periode tot 1 maart 2022 en vernietigen voor zover deze beschikking zich uitstrekt over de periode daarna. Het hof stelt de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2022 vast op € 165,- per maand, vermeerderd met de wettelijke indexering per 1 januari 2022.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 september 2020 voor zover het de nihilstelling van de kinderalimentatie voor [de minderjarige] met ingang van 1 juni 2020 tot 1 maart 2022 betreft;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 september 2020, voor zover de kinderalimentatie voor [de minderjarige] vanaf 1 maart 2022 op nihil is gesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 9 december 2016 van de rechtbank Midden-Nederland en bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2022 € 165,- per maand, vermeerderd met de wettelijke indexering per 1 januari 2022, aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , de termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en L. Hamer, bijgestaan door de griffier, en is op 18 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.