ECLI:NL:GHARL:2021:4726

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
200.287.152
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van onderbewindstelling wegens geestelijke toestand

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een onderbewindstelling van [verzoeker] wegens zijn geestelijke toestand. De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland had op 21 september 2020 besloten om de goederen van [verzoeker] onder bewind te stellen, op verzoek van [verweerster]. [Verzoeker] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 15 april 2021 zijn verschillende partijen aanwezig, waaronder [verzoeker] en zijn advocaat, alsook vertegenwoordigers van [verweerster] en [belanghebbende1].

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de onderbewindstelling noodzakelijk is. Dit is gebaseerd op de bevindingen van een psychologisch onderzoek waaruit blijkt dat [verzoeker] op de grens van matig verstandelijk beperkt en licht verstandelijk beperkt functioneert. Hij heeft moeite met het overzien van zijn financiën en het maken van verstandige keuzes. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen, wat de noodzaak van de onderbewindstelling bevestigt.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee de onderbewindstelling van [verzoeker] in stand blijft. Het hof benadrukt dat deze maatregel is genomen ter bescherming van [verzoeker] tegen mogelijke financiële problemen in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.152
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8553414)
beschikking van 18 mei 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs te Utrecht,
en
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. A.K.M.T. Rongen te Rotterdam.
Bij deze zaak zijn verder belanghebbenden:
[belanghebbende1] B.V.,
gevestigd te [C] ,
verder te noemen: [belanghebbende1] ,
[belanghebbende2],
wonende te [A] ,
[belanghebbende3],
wonende op een onbekend adres in België,
[belanghebbende4],
wonende te [D] ,
[belanghebbende5],
wonende te [E] ,
[belanghebbende6],
wonende te [F] ,
en
[belanghebbende7],
wonende te [G] .

1.De rechtszaak bij de kantonrechter

In de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 september 2020 staat wat er in de rechtszaak bij de kantonrechter is gebeurd.

2.De rechtszaak bij het hof

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift, ontvangen op 14 december 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een journaalbericht (formulier) van mr. Koudijs van 9 april 2021 met bijlagen.
2.2
De zitting was op 15 april 2021. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] en zijn advocaat;
- [H] namens [verweerster] ;
- [I] en [J] namens [belanghebbende1] .

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1979 in [A] . [verzoeker] is de zoon van [belanghebbende2] en de broer van [belanghebbende3] , [belanghebbende4] , [belanghebbende5] , [belanghebbende6] en [belanghebbende7] .
3.2
[verzoeker] woonde van april 2019 tot augustus 2020 bij [K] , onderdeel van [verweerster] . Sinds augustus 2020 woont hij op een woonlocatie van [L] .

4.Waar het nu over gaat

4.1
In de beschikking van 21 september 2020 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. [verweerster] had de kantonrechter gevraagd om dat te doen. De kantonrechter heeft [belanghebbende1] tot bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoeker] is het niet eens met de beschikking van 21 september 2020 en is in hoger beroep gegaan. Hij wil dat het hof de beslissing van de kantonrechter ongedaan maakt.
4.3
[verweerster] vindt dat het bewind moet blijven bestaan.

5.De redenen voor de beslissing van het hof

5.1
In artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter de goederen van een persoon onder bewind kan stellen. Dat kan om twee redenen. Eén van die redenen is dat iemand als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.2
Het hof is het met de kantonrechter eens dat onderbewindstelling nodig is omdat [verzoeker] vanwege zijn geestelijke toestand niet ten volle in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen, behoorlijk waar te nemen. Dit betekent dat het [verzoeker] vanwege zijn beperking niet lukt om helemaal zelfstandig zijn financiën en schulden op een goede manier te regelen. [verweerster] heeft een rapportage van een psychologisch onderzoek bij [verzoeker] aan het hof gestuurd. Daarin staat:
‘Uit het intelligentieonderzoek blijkt dat cliënt op de grens van matig verstandelijk beperkt en licht verstandelijk beperkt functioneert. (…) Client heeft veel moeite met het overzien van taken, zijn verwerkingssnelheid is laag en zijn concentratie beperkt. Zijn planningsvaardigheden, oplossingsvaardigheden en redeneervermogen zijn zeer beperkt. (…) Uit dit onderzoek is goed te verklaren dat cliënt de gevolgen van zijn gedrag nauwelijks kan overzien en dat de meeste dingen in zijn leven hem 'overkomen'. Hij kan zijn leven niet zelf structureren en overzien. Zijn moeite met dagelijkse taken (dagbesteding, werk, financiën, leefomgeving) en sterke neiging tot directe behoefte bevrediging passen hierbij.’
Volgens [verweerster] geeft [verzoeker] het geld dat hij ontvangt direct uit en komt hij daardoor vervolgens geld tekort. Dat gedrag past bij de conclusies van de psycholoog. Mevrouw [I] van [belanghebbende1] heeft tijdens de zitting ook gezegd dat [verzoeker] vaak om extra geld vraagt en dat hij het niet goed begrijpt als hij geen extra geld kan krijgen. Zij is daarom bang dat [verzoeker] zijn geld gelijk opmaakt als er geen bewind meer is en dat hij dan in de problemen komt. [verzoeker] zegt dat hij vier jaar lang zijn financiën zelf heeft geregeld en dat het goed is gegaan. Hij geeft toe dat hij verkeerde keuzes heeft gemaakt door automatische incasso’s terug te boeken nadat zijn relatie was geëindigd, maar het gaat nu beter met hem en hij zegt dat hij dat niet opnieuw zal doen.
Het hof zal toch beslissen dat de onderbewindstelling in stand blijft. Voor het hof is door de rapportage van de psycholoog en door wat [verweerster] en [belanghebbende1] hebben gezegd duidelijk dat het [verzoeker] vanwege zijn beperkingen niet goed genoeg lukt om zelf verstandige beslissingen te nemen over zijn geldzaken en om zijn geldzaken zelf te regelen. Dat is in het verleden (vóór de relatie van [verzoeker] met zijn ex-partner) ook gebleken. Toen was een onderbewindstelling ook nodig. Het hof begrijpt dat [verzoeker] vanwege zijn slechte ervaringen tijdens die eerdere onderbewindstelling nu geen nieuwe onderbewindstelling wil, maar dat is volgens het hof toch nodig om [verzoeker] te beschermen tegen (nieuwe) geldproblemen.
5.3
Omdat het hof het eens is met de beslissing van de kantonrechter, zal het hof die beslissing in stand laten (bekrachtigen).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en E. de Boer, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 18 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.