ECLI:NL:GHARL:2021:463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
200.245.113
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betalingsverplichtingen en tekortkomingen in internationaal vrachtvervoer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], een transport- en expeditiebedrijf, tegen VDB Logistics VOF, een vervoerder. De kern van het geschil betreft openstaande facturen voor internationaal vrachtvervoer en de vraag of VDB tekort is geschoten in de uitvoering van de vervoersopdrachten. De rechtbank heeft in eerste aanleg VDB in het gelijk gesteld en [appellant] grotendeels in het ongelijk. Het hof bevestigt grotendeels de uitspraak van de rechtbank, maar wijzigt het te betalen bedrag door een correctie van € 562,50. Het hof oordeelt dat VDB niet tekort is geschoten in de uitvoering van de opdrachten, ondanks de claims van [appellant] over schade en boetes. Het hof concludeert dat de boeteclausule niet van toepassing is en dat [appellant] geen recht heeft op verrekening van de vorderingen. Het hof wijst het hoger beroep van [appellant] grotendeels af, met uitzondering van het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de openstaande facturen. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan VDB.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.113
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 316504)
arrest van 19 januari 2021
in de zaak van
[appellant]handelend onder de naam
Transport en Expeditie,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: A.M. Hoppenbrouwers,
tegen
de vennootschap onder firma
VDB Logistics VOF,
gevestigd te Driel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: VDB,
advocaat: mr. M. van Tuijl.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
[appellant] heeft opdrachten voor internationaal vrachtvervoer over de weg aan VDB gegeven. VDB wil dat [appellant] de openstaande facturen betaalt. [appellant] vindt dat VDB bij de uitvoering is tekortgeschoten en wil schadevergoeding en betaling van boetes. De rechtbank heeft VDB gelijk gegeven en [appellant] bijna helemaal ongelijk gegeven. In het eindvonnis is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 29.558,20 wegens openstaande facturen, verminderd met een schadebedrag van € 86,49, en vermeerderd met kosten en rente.
1.2
Het hof is het eens met de rechtbank, op een bedrag van € 562,50 na. Dat komt nog in mindering op de openstaande facturen. Verder blijft het vonnis in stand. Hierna legt het hof zijn beslissing uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 18 februari 2020 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd.
2.2
Op 10 december 2020 heeft de zitting plaatsgevonden en daar is een verslag van gemaakt. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
[appellant] heeft als expediteur met VDB als vervoerder op 1 mei 2016 een overeenkomst gesloten om (petro)chemische producten te vervoeren over de weg. Hierna zal het hof deze overeenkomst de raamovereenkomst noemen. Volgens artikel 4 van de raamovereenkomst zijn de AVC-2002 van toepassing (Algemene Vervoerscondities, versie 2002) en op grensoverschrijdend vervoer de bepalingen van het CMR-verdrag. Partijen zijn bovendien overeengekomen dat op de vervoersopdrachten de algemene voorwaarden ‘General Conditions (Spot-, Charters)’ van [appellant] toepasselijk zijn, hierna afgekort tot GC.
3.2
In 2016 heeft VDB verschillende vervoersopdrachten uitgevoerd. [appellant] heeft erkend dat VDB recht heeft op betaling van de nog openstaande facturen, maar heeft zich erop beroepen dat hij de vordering van VDB heeft verrekend met tegenvorderingen tot een hoger totaalbedrag. Volgens [appellant] is VDB bij de uitvoering van enkele opdrachten tekort geschoten door:
(a) op 15 april 2016 in Antwerpen een deel van de lading te morsen,
(b) op 7 juli 2016 geen uitvoering te geven aan een opdracht tot vervoer van Madrid naar Bludenz, Oostenrijk,
(c) op 30 augustus 2016 in Wipperfürth lading te morsen, en
(d) (in het algemeen) een chauffeur te laten rijden die geen vennoot van VDB is en ook niet in haar dienst werkt.
VDB betwist dat zij is tekortgeschoten.
Boetebeding
3.3
[appellant] stelt dat VDB op grond van haar algemene voorwaarden vier keer een boete van € 10.000 heeft verbeurd als gevolg van de tekortkomingen (a) tot en met (d). Volgens [appellant] staat in artikel F GC:
F: Liability and Insurance
(…)4. Carrier meets all conditions mentioned in policy (these include on time payment of contributions and invoices). Violating the clause will result in not paying the concerning invoices and a minimum fine of € 10.000,-.”
VDB voert aan dat zij bij het sluiten van de overeenkomst haar handtekening heeft gezet onder een tekst van de GC waarin de tweede zin (
“Violating …€ 10.000,-.”) ontbrak. Zij heeft de door haar ondertekende versie in het geding gebracht waarin die zin inderdaad ontbreekt. Los daarvan gaat het volgens VDB bij de boete alleen om een verplichting een dekkende verzekering te sluiten.
3.4
Het hof is het met VDB eens dat de tekst van artikel F, gelezen in combinatie met de rest van tekst en de titel van artikel F, meebrengt dat de boete staat op het niet voldoen aan het sluiten van een voldoende verzekering en/of het niet voldoen aan eisen van de verzekeraar. Aan het eind van lid 3 staat namelijk:
“Carrier has to sufficiently insure material, company and personal liability. These insurances must be in line with national standards”. Daarop volgt lid 4, dat inhoudelijk daarmee een verband heeft. Het hof verwijst verder naar lid 5 van artikel F waarin een specifieke boete is gesteld op het schenden van de
“competition clause”. Ook dat geeft steun aan de uitleg dat lid 4 beperkt is tot het schenden van de
“policy clause”en niet een algemeen boetebeding is. Het hof volgt dus de uitleg van de rechtbank.
3.5
Als de rechtbank al buiten de rechtsstrijd zou zijn getreden met haar uitleg, heeft VDB haar verweer in hoger beroep op die uitleg gebaseerd en moet daarover nu worden geoordeeld. De eerste grief van [appellant] faalt ook op dat punt. De boete is dus niet verschuldigd voor de tekortkomingen die [appellant] aan VDB verwijt. Het verweer van VDB dat de boeteclausule niet is overeengekomen kan buiten behandeling blijven. Dit oordeel betekent dat [appellant] geen verrekenvordering van € 40.000 heeft.
3.6
Hierna gaat het hof in op de gestelde tekortkomingen en de vraag of daar schade uit voortvloeit die VDB aan [appellant] moet vergoeden en die [appellant] kan verrekenen.
a: Antwerpen
3.7
De rechtbank heeft beslist dat VDB jegens [appellant] is tekortgeschoten door in Antwerpen voor de vracht naar Bad Kreuznach lading te morsen en dat [appellant] recht heeft op een schadevergoeding van € 86,42. VDB heeft geen hoger beroep ingesteld. Daardoor staat vast dat VDB aansprakelijk is. [appellant] wil in hoger beroep ook een boete toegewezen krijgen, maar dat gaat niet op. Het hof verwijst naar hiervoor. De beslissing van de rechtbank blijft op dit punt dus in stand.
b: Madrid
3.8
[appellant] vindt - en herhaalt in hoger beroep - dat VDB een opdracht om goederen te vervoeren van Madrid naar Bludenz in Oostenrijk had moeten uitvoeren. Doordat VDB het vervoer heeft afgezegd, heeft [appellant] schade geleden, te weten € 3.125,- aan kosten van het annuleren van de huur van een trailer en € 4.330,29 incl. BTW aan misgelopen omzet. [appellant] heeft als productie 2 bij memorie van grieven een transcriptie overgelegd van het gedeelte van een gesprek tussen [B] (DGA van VDB), [C] (chauffeur van VDB) en [appellant] waaruit volgens hem volgt dat VDB de (aangenomen) opdracht heeft geannuleerd. In het gesprek gaat het ook over [D] . Dat is [D] (een chauffeur die voor VDB rijdt):
“11.50 [C] - [D] heeft nu in Sevilla gelost en is via Denia gereden om te wisselen
12.06
[appellant] - Hij had kunnen laden in Madrid voor Oostenrijk, heb rit moeten cancelen
11.50 / 13.50
erkenning aanvaarden opdracht [B] , maar bewust niet uitgevoerd
12.53
[appellant] - begon het gedonder met tankpassen , vervolgens had hij ( [D] ) op vrijdag desnoods op zaterdag kunnen laden voor Tiel terwijl hij nu pas woensdag geladen is
13.5
[B] - Die tankpassen heb ik als mail gestuurd want ik wil zorgen dat bij ons alles door blijft draaien”
3.9
De transcriptie van [appellant] is niet volledig uitgewerkt, maar op het cruciale moment (“11.50 / 13.50 erkenning aanvaarden opdracht [B] , maar bewust niet uitgevoerd”) samengevat. VDB heeft een meer uitgewerkt verslag in haar memorie van antwoord opgenomen:
“11:54 minuten
[C] (chauffeur VDB): “Hij [ [D] ] had Sevilla gelost. En dan komt hij via Denia,
omdat we wisselen moesten."
12:07 minuten
[appellant] : "Hij heeft kunnen laden in Madrid voor Oostenrijk, had hij via Valencia kunnen rijden
en dan hadden jullie in Valencia kunnen wisselen of voor mij part in Denia."
12:17 minuten [C] (chauffeur VDB): "Ja ho, maar dan had je zonder tachograaf gezeten."12:20 minuten
[appellant] : “Juist ja, dus daar ging die rit al de mist in. Dus die rit heb ik al moeten cancelen,
was mijn klant niet blij mee en ik ook niet. Maar goed, die dingen gebeuren."
12:32 minuten - 13:50 minuten
[appellant] : "Vervolgens is die leeg in Sevilla, op een tijdstip waarvan ik denk van, dan zijn we
weer een dag kwijt. Dat heeft meer dan een dag gekost. Hij heeft eerst een halve dag in Frankrijk
gestaan, halve dag in Spanje gestaan en toen begon het gedoe met de tankpas. Met als gevolg dat
de vracht die uiteindelijk op vrijdag geladen had moeten worden voor [E] , die ik daarop had
ingepland en eventueel ook nog op zaterdag geladen had kunnen worden, dat die uiteindelijk pas op
woensdag geladen is. Dus heb ik weer een klant over de rooie. En die is vandaag pas gelost. Toen
zat het rijverbod nog ertussen en het weekend. Dus je bent gewoon een complete week kwijt."
3.1
Uit deze transcriptie van de geluidsopname blijkt niet dat VDB de opdracht heeft aangenomen. Zij kon de rit niet uitvoeren vanwege een kapotte tachograaf. VDB heeft dit ook al uitgebreid betoogd onder 39 in haar conclusie van antwoord in reconventie. [appellant] heeft dit verder niet meer betwist en ook geen andere aanknopingspunten voor de aanvaarding van de opdracht gesteld. Zijn stelling dat VDB ten onrechte een aanvaarde opdracht heeft geannuleerd is dus voldoende gemotiveerd betwist en [appellant] heeft daar te weinig tegenover gesteld. Daarom komt het hof aan bewijslevering niet toe en wordt geoordeeld dat niet van een tekortkoming van VDB is gebleken.
c: Wipperfürth
3.11
Ook hier beschuldigt [appellant] VDB van het morsen van lading. [appellant] vordert vergoeding van schade van € 1.424,78. VDB ontkent dat haar chauffeur lading heeft gemorst. Verder zegt zij dat [appellant] te laat heeft geklaagd omdat er volgens artikel 7 aanhef en onder b van de raamovereenkomst een klachttermijn van 10 dagen geldt.
3.12
Het hof vindt dat aan de klachttermijn is voldaan. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij direct nadat hij door of namens de ontvanger Jokey Plastic over het morsen bij het lossen was aangesproken VDB daarover heeft gebeld. In elk geval heeft hij de schade niet lang daarna in rekening gebracht. Dat is niet meer betwist door VDB.
3.13
[appellant] heeft zijn schade onderbouwd met mails van Jokey Plastic. Uit die mails leidt het hof af dat [appellant] voor de opruimkosten is belast met totaal € 562,50. Een toelichting op de rest van de gevorderde schade heeft [appellant] niet (voldoende) gegeven. Het hof gaat dan ook uit van een schadebedrag van € 562,50.
3.14
De toedracht van het morsen van lading (polypropyleen granulaat) in Wipperfürth is niet helemaal duidelijk geworden. Er zijn aanwijzingen dat een chauffeur van VDB aan het eind van de middag heeft gelost en dat de volgende ochtend vroeg is ontdekt dat daarbij is gemorst, maar zeker is dat niet. Ter zitting is dit voorval uitgebreid besproken. [appellant] heeft concreet bewijs aangeboden dat de chauffeur van VDB degene was die gemorst heeft. Het hof vindt op basis van de stukken en wat [appellant] op de zitting heeft toegelicht dat [appellant] voldoende heeft gesteld om hem toe te laten tot bewijs. VDB heeft voor dat geval - ter beperking van de kosten - gezegd dat zij die vordering erkent en dat het bedrag dan kan worden verrekend met de facturen van VDB.
3.15
Het hof wijst daarom het bedrag van € 562,50 alsnog toe. Op dit onderdeel slaagt het hoger beroep dus.
d: zelfstandig chauffeur
3.16
[appellant] heeft voor het eerst in hoger beroep gesteld dat VDB is tekortgeschoten door [D] als chauffeur te laten rijden. [D] is geen werknemer en ook geen vennoot van VDB, zodat het volgens [appellant] om een derde partij (third party) gaat in de zin van artikel B GC. VDB heeft bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van de gestelde tekortkomingen in hoger beroep, maar heeft daarvoor alleen aangevoerd dat het verwijt ongegrond is.
3.17
Een partij mag in hoger beroep de grondslagen van haar eis en de eis zelf uitbreiden. [appellant] heeft dat ook op tijd gedaan, namelijk bij de memorie van grieven. Voor deze tekortkoming vordert hij alleen maar de boete. Omdat hij voor de gestelde tekortkoming geen recht heeft op betaling van een boete, zoals hiervoor is geoordeeld, hoeft het hof niet in te gaan op de vraag of er sprake is van een tekortkoming. Overigens is onduidelijk of [appellant] nadeel heeft geleden doordat [D] (formeel) niet in dienst van VDB was.
3.18
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
3.19
Het hoger beroep faalt grotendeels, behalve wat het bedrag van € 562,50 betreft. Op dit onderdeel zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen en het bedrag alsnog verrekenen met de openstaande facturen. Het toe te wijzen bedrag komt dan op € 28.909,21 (€ 29.471,71 - € 562,50).
3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van VDB stelt het hof vast op € 1.978 aan griffierecht en op € 2.782 aan salaris advocaat (2 punten x tarief III). Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2018 behalve voor zover [appellant] in conventie onder 5.1 is veroordeeld om aan VDB in hoofdsom € 29.471,71 te betalen;
vernietigt dat vonnis op dat onderdeel en doet opnieuw recht:
in conventie
veroordeelt [appellant] tot betaling aan VDB van € 28.909,21, te vermeerderen met de
wettelijke handelsrente vanaf de respectieve vervaldata van de daarop betrekking hebbende facturen tot 22 september 2016, vanaf die datum te vermeerderen met de wettelijke rente over € 28.909,21 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VDB vastgesteld op € 1.978 voor griffierecht en op € 2.782 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, Th.C.M. Willemse en E.J. van der Poel, ondertekend door mr. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.