ECLI:NL:GHARL:2021:4627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
21-005127-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal in vereniging met camerabeelden als bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van winkeldiefstal in vereniging, waarbij camerabeelden als bewijs zijn gebruikt. De feiten vonden plaats op 4 juli 2018 in een winkel in de gemeente [gemeente]. De verdachte en haar medeverdachte werden op camerabeelden vastgelegd terwijl zij samen goederen uit de winkel wegnamen zonder deze te betalen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat het tenlastegelegde medeplegen van diefstal bewezen was.

De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander tenlastegelegde feit. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Het hof weegt hierbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, maar concludeert dat deze omstandigheden geen aanleiding geven om van de strafmodaliteit af te wijken. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005127-19
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-034540-19 en 18-008896-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag alsmede een taakstraf voor de duur van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder parketnummer 18-034540-19 tenlastegelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-008896-19
zij op of omstreeks 4 juli 2018 te en in de gemeente [gemeente] , uit een winkel gevestigd aan de [adres] alhier, meermalen, althans op verschillende tijdstippen, althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer verpakkingen Onebladen (merk Philips) en/of een pak luiers (merk [naam] ) en/of twee verpakkingen Cosmetica (merk Burberry) en/of twee tandenborstels ( merk Jordan) en/of een verpakking tandpasta (merk Oral-B) en/of een verpakking scheermesjes (merk Wilkinson) en/of een verpakking mini-Greentea, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Het hof heeft ter zitting van 29 april 2021 en in raadkamer kennisgenomen van de camerabeelden van de [naam] d.d. 4 juli 2018 waarop te zien is dat verdachte en een metgezel zich gezamenlijk in de winkel ophouden. ‘Gezamenlijk’ wordt in het hiernavolgende nader toegelicht.
Het hof is op basis van deze beelden en het ter zitting door verdachte gestelde, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de goederen die zij in haar shopper had gedaan en de luiers en luierdoekjes die ze in haar handen had niet heeft afgerekend bij de kassa.
Echter, naar het oordeel van het hof is op de beelden wel zichtbaar dat verdachtes vriend, medeverdachte [medeverdachte] , goederen in de winkel steelt en dat verdachte bij deze diefstal door de medeverdachte betrokken is geweest.
Te zien is dat verdachte en de medeverdachte samen de winkel binnengaan.
Zij staan samen bij een schap, verdachte wijst naar iets, ze spreken met elkaar en de medeverdachte pakt een doosje. Verdachte draait haar rug naar de medeverdachte en de medeverdachte probeert het doosje in zijn zwart/witte tas te stoppen. Daarna draait verdachte zich weer richting de medeverdachte. Dan lukt het hem om het doosje, in het zicht van verdachte, in de tas te stoppen. Ook is te zien dat verdachte een product in haar hand heeft en dit product in de tas bij de medeverdachte stopt. Er is te zien dat de tas door deze handeling beweegt. De medeverdachte doet daarna de tas dicht, waarop verdachte en de medeverdachte weglopen. De medeverdachte loopt daarna terug om nog iets te pakken. De verdachte en medeverdachte vertrekken tegelijkertijd uit de winkel. Er is aangegeven dat de medeverdachte de spullen in zijn tas niet ter betaling heeft aangeboden, terwijl hij voor de gebeurtenissen die op de beelden te zien zijn inmiddels onherroepelijk voor winkeldiefstal is veroordeeld.
Het gedrag van verdachte en de medeverdachte in de winkel, bestaand uit het om zich heen kijken, elkaar afschermen, overleggen, het aanwijzen en pakken van spullen, en de overdracht van goederen, is naar het oordeel van het hof zo nauw op elkaar betrokken en verdachte haar aandeel is, gelet op wat hiervoor van haar gedragingen is waargenomen, zodanig substantieel dat sprake is geweest van diefstal in vereniging. De ontkenning van de verdachte dat zij zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal acht het hof, in aanmerking genomen hetgeen op de beelden zichtbaar is qua verrichtingen van en interacties tussen beide daders, volstrekt ongeloofwaardig.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van diefstal bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-008896-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 18-008896-19:
zij op 4 juli 2018 te [plaats] , uit een winkel gevestigd aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, in elk geval enig goed, dat toebehoorde aan de [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-008896-19 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met haar medeverdachte goederen gestolen bij winkelbedrijf [naam] . Winkeldiefstal is een hinderlijk feit, dat schade en overlast voor winkeliers veroorzaakt.
Het hof stelt tevens vast dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen zij heeft misdaan.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2021 blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf van 40 uren en van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden. Het hof zal deze gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen. Met deze voorwaardelijke straf beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Het door verdachte en haar raadsman ter zitting aangevoerde met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte geven het hof geen aanleiding om van deze strafmodaliteit af te wijken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-034540-19 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-008896-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-008896-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.