ECLI:NL:GHARL:2021:4626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
21-005094-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal en heling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een taakstraf van 150 uren voor diefstal en heling. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 29 april 2021, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 150 uren eiste, evenals schadevergoeding voor de benadeelde partij. De politierechter had de vordering tot schadevergoeding van € 1.100,- toegewezen, maar de verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 augustus 2017 een caravan had weggenomen en op 23 september 2017 een auto-ambulance. De verdachte heeft betoogd dat hij slechts bijrijder was en niet wist dat de caravan gestolen was. Het hof heeft echter op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken geoordeeld dat de verdachte de diefstal van de caravan had gepleegd. Het hof heeft de heling niet bewezen verklaard, omdat de verdachte zelf de pleger was van de diefstal.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot het bedrag van € 1.100,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005094-18
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 september 2018 met parketnummer 18-212855-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] , bestaande uit € 1.100,- aan materiële schade. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.G. Doornbos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 12 september 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen tot een bedrag van € 1.100,-, bestaande uit materiële schade, en de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere beslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto-ambulance (aanhangwagen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 05 augustus 2017 tot en met 06 augustus 2017 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , althans in Nederland, een goed te weten een caravan (met kenteken [kenteken1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. subsidiair
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 05 augustus 2017 tot en met 08 augustus 2017 te [plaats3] , gemeente [gemeente3] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een caravan (met kenteken [kenteken1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ter zake van het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De raadsman heeft ter zake van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu verdachte (enkel) bijrijder was van de auto waaraan de caravan was gekoppeld. Niet is gebleken dat verdachte een zekere beschikkingsmacht over de auto met caravan heeft gehad. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het feit dat verdachte op 5 en 6 augustus 2017 te [plaats2] bij een auto en een caravan is herkend en een kentekenplaat heeft verwisseld, niet maakt dat hij wist dat de caravan gestolen was.
Het hof overweegt als volgt.
Onder 1 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat, gelet op het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij2] d.d. 23 september 2017, het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige1] d.d. 23 september 2017 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige2] d.d. 23 september 2017, de onder 1 tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Onder 2 tenlastegelegde
Blijkens het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij1] d.d. 8 augustus 2017 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2017 is de caravan met kenteken [kenteken1] van aangever [benadeelde partij1] op 5 augustus 2017 na 17:00 uur weggenomen. De caravan stond geparkeerd achter een woning gelegen in [plaats3] .
Getuige [getuige3] heeft verklaard dat hij op 5 augustus 2017 omstreeks 21:00 uur vanuit zijn woning in [plaats2] een auto, met daarachter een caravan gekoppeld, zag komen aanrijden. Uit de auto stapten twee mannen: de bestuurder betrof een man tussen de 40 en 50 jaar, de bijrijder een man van rond de 20 jaar. Getuige [getuige3] zag dat beide mannen de caravan vervolgens los koppelden en deze op een parkeerstrook langs de weg parkeerden. Op de achterzijde van de caravan zat een kentekenplaat met het nummer: [kenteken2] . Getuige [getuige3] heeft verklaard dat beide mannen vervolgens weer in de auto stapten. Nog voordat zij wegreden, stapte de bestuurder, de eerder beschreven oudere man, weer uit de auto. Hij liep naar de achterzijde van de geparkeerde caravan, schroefde de kentekenplaat los en bevestigde deze op de achterzijde van de auto. Daarop stapte de man weer in en reed de auto weg.
De tenaamgestelde van het voertuig met kenteken [kenteken2] blijkt verdachte te zijn. Ook wordt verdachte blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2017 herkend op de foto’s die door getuige [getuige3] zijn gemaakt, als één van de twee mannen die de caravan op de parkeerplaats in [plaats2] heeft geparkeerd en de man die de kentekenplaat van de caravan heeft gehaald en op de auto heeft bevestigd.
Het hof is van oordeel dat het verweer van de raadsman dat verdachte (enkel) bijrijder was van de auto waaraan de gestolen caravan zat gekoppeld, dient te worden verworpen. Uit de verklaring van getuige [getuige3] , in combinatie met de herkenning van verdachte, stelt het hof vast dat verdachte de bestuurder van de auto was en degene die de kentekenplaat van de caravan heeft gehaald. Anders dan de advocaat-generaal en de politierechter acht het hof bewezen dat verdachte de caravan heeft gestolen. Gelet op het korte tijdsverloop tussen het wegnemen van de caravan en het aantreffen van de caravan in de beschikkingsmacht van verdachte, te weten op 5 augustus 2017 tussen 17:00 uur en 21:00 uur en de korte afstand tussen de plaats waar de caravan is weggenomen en de plaats waar deze in de beschikkingsmacht van verdachte is aangetroffen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening deze caravan heeft weggenomen.
Dit betekent dat weliswaar het onder 2, primair, evenzeer kan worden bewezen, maar dat de omstandigheid dat de helingshandeling is verricht ten aanzien van een voorwerp dat verdachte zelf als pleger door misdrijf heeft verkregen, aan de kwalificatie van heling in de weg staat.
Het bovenstaande brengt met zich dat het onder 2 primair bewezenverklaarde niet gekwalificeerd kan worden als heling en derhalve geen strafbaar feit oplevert, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat het hof, nu het onder 2, primair tenlastegelegde, niet tot veroordeling leidt, ook het onder 2, subsidiair tenlastegelegde in zijn beoordeling dient te betrekken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 september 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto-ambulance (aanhangwagen), toebehorende aan [benadeelde partij2] ;
2. primair
hij in de periode van 5 augustus 2017 tot en met 6 augustus 2017 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , een goed te weten een caravan (met kenteken [kenteken1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
subsidiair
hij op 5 augustus 2017 te [plaats3] , gemeente [gemeente3] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een caravan (met kenteken [kenteken1] ), toebehorende aan [benadeelde partij1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het onder 2 primair bewezenverklaarde

Gelet op hetgeen door het hof onder ‘overwegingen met betrekking tot het bewijs’ met betrekking tot de niet-kwalificeerbaarheid van heling is overwogen, levert het onder 2 primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Strafbaarheid van het onder 1 en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal diefstallen. Verdachte heeft op 5 augustus 2017 eerst een caravan weggenomen, waarbij de caravan door verdachte (tijdelijk) in een nabijgelegen plaats was geparkeerd en hij zijn eigen kentekenplaat op de caravan had bevestigd. Voorts heeft verdachte op 23 september 2017 een autoambulance, die op de oprit van een woning geparkeerd stond, weggenomen. De diefstallen waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt veroorzaken veel schade en overlast voor de slachtoffers. Verdachte heeft, door aldus te handelen, er blijk van gegeven geen enkel respect voor de eigendomsrechten van een ander te hebben. Tevens heeft verdachte op geen enkele wijze verantwoording willen afleggen voor zijn gedrag. Het hof rekent verdachte dit aan.
Verder houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden. Namens verdachte is immers op 14 september 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 12 mei 2021 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim 8 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Het hof zal de straf die het hof zonder schending van de redelijke termijn zou hebben opgelegd, namelijk een straf die gelijk is aan de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf verminderen. Alles afwegende zal het hof een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.280,07. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.100,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.100,00 (duizend honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.100,00 (duizend honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 augustus 2017.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.